Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag vennootschapsbelasting en de daarbij vastgestelde verliesbeschikking. De belanghebbende, een vennootschap, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag vennootschapsbelasting voor het tijdvak van 22 juni 2017 tot en met 31 december 2017, waarbij een belastbaar bedrag van € 500.000 was vastgesteld. Daarnaast was er een verzuimboete opgelegd van € 2.639 en belastingrente van € 8.816. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de aanslag en de verzuimboete terecht had opgelegd, maar het geschil concentreerde zich op de verliesbeschikking.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in het betreffende tijdvak een verlies is geleden. De rechtbank oordeelde dat de verliesbeschikking, die op nihil was vastgesteld, terecht was. De belanghebbende had geen verzoek ingediend om het aan haar toerekenbare verlies van de fiscale eenheid vast te stellen, wat volgens de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vereist is. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de verliesbeschikking correct had vastgesteld en dat het beroep van de belanghebbende ongegrond was.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.