Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Procesverloop
2.Overwegingen
3.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle over de vastgestelde WOZ-waarde van een agrarisch perceel. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van het object, gelegen aan [adres] te [plaats 2], vastgesteld op € 77.000 voor het kalenderjaar 2020. De belanghebbende, eigenaar van het perceel, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 58.294 zou moeten zijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 2 september 2021, waarbij de belanghebbende aanwezig was en de heffingsambtenaar via een beeldverbinding vertegenwoordigd was.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de taxateur de waarde van het object had bepaald op € 77.974, waarbij de waarde van de grond was vastgesteld aan de hand van een landelijke taxatiewijzer voor agrarische gronden. De rechtbank oordeelde dat de taxateur een voor de belanghebbende gunstige methode had toegepast bij de waardering van de grond. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.