Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Procesverloop
2.Overwegingen
3.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. De heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk had de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 582.000 voor het kalenderjaar 2020. Belanghebbende, die de woning in februari 2020 had gekocht voor € 770.000, was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna belanghebbende in beroep ging.
Tijdens de zitting op 2 september 2021 werd de zaak behandeld. Belanghebbende stelde dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en dat deze maximaal € 420.000 zou moeten zijn. De rechtbank overwoog dat de waarde van een woning wordt bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopopbrengst van vergelijkbare woningen wordt meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog was, gezien de aankoopprijs van de woning en de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad.
De rechtbank concludeerde dat belanghebbende geen feiten of omstandigheden had aangedragen die zouden wijzen op een lagere waarde dan de vastgestelde WOZ-waarde. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat belanghebbende geen voorbeelden had aangedragen van gelijke gevallen die anders waren behandeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 582.000 in stand blijft.