ECLI:NL:RBZWB:2021:5064

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
BRE 20/7443
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde aanslag rioolheffing door de heffingsambtenaar

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag rioolheffing die was opgelegd voor de periode van 15 februari 2019 tot en met 31 december 2019. De aanslag was gedateerd op 30 juni 2020 en was opgelegd voor een onroerende zaak, een garagebox, waaruit hemelwater op de gemeentelijke riolering werd geloosd. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de aanslag, waarna de belanghebbende beroep instelde.

Tijdens de zitting op 1 september 2021 heeft de belanghebbende betoogd dat de aanslag ten onrechte was opgelegd, omdat hij de enige was die moest betalen, terwijl andere gebruikers van garageboxen, waaronder zijn zoon, geen aanslag hadden ontvangen. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat de aanslag terecht was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de aanslag conform de wettelijke regelgeving had opgelegd en dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat voor andere garageboxen geen aanslag was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

De uitspraak benadrukt het belang van het onderbouwen van stellingen door de belanghebbende en bevestigt de bevoegdheid van de heffingsambtenaar om aanslagen op te leggen in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/7443
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2021 in de zaak tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats],
de heffingsambtenaar.

1.Procesverloop

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak [adres] te [plaats] met dagtekening 30 juni 2020 een aanslag rioolheffing voor de periode 15 februari 2019 tot en met 31 december 2019 opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer] (de aanslag rioolheffing).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag rioolheffing bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 8 juli 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift en een aanvulling op het verweerschrift ingediend.
1.5.
Het beroep is behandeld op de zitting van 1 september 2021. Hierbij was aanwezig belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .

2.Overwegingen

Feiten
2.1.
Belanghebbende is in de periode van 15 februari 2019 tot en met 1 mei 2020 gebruiker geweest van een garagebox aan de [adres] in [plaats] . Vanuit de garagebox wordt – direct of indirect – hemelwater geloosd op de gemeentelijke riolering.
Gronden
2.2.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de aanslag rioolheffing terecht is opgelegd.
2.3.
Belanghebbende stelt dat de aanslag ten onrechte is opgelegd, omdat hij de enige is die moet betalen. Aan gebruikers van andere verhuurde garageboxen, zoals zijn zoon, is geen aanslag rioolheffing opgelegd. Belanghebbende heeft ter zitting expliciet toegelicht dat hij de hoogte van het bedrag niet betwist.
2.4.
De heffingsambtenaar stelt dat de aanslag terecht is opgelegd en betwist dat voor andere verhuurde garageboxen aan de [adres] geen aanslag rioolheffing is opgelegd.
Beoordeling
2.5.
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2.6.
De rechtbank overweegt als volgt. De heffingsambtenaar heeft de aanslag rioolheffing conform de wettelijke regelgeving opgelegd. Het betoog van belanghebbende dat de aanslag ten onrechte is opgelegd omdat hij de enige is die moet betalen slaagt niet. Belanghebbende heeft tegenover hetgeen de heffingsambtenaar heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat voor andere verhuurde garageboxen geen aanslag is opgelegd. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar lag het op de weg van belanghebbende om zijn stelling nader te onderbouwen. De heffingsambtenaar heeft de aanslag rioolheffing dus terecht opgelegd.
Conclusie
2.7.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aanslag rioolheffing terecht is opgelegd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
2.8.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

3.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 7 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
Bijlage
Op grond van artikel 228a van de Gemeentewet kan onder de naam rioolheffing een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater, en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de van de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Op grond van artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2019 (de Verordening) wordt onder de naam rioolheffing een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten, die voor de gemeente verbonden zijn aan:
1. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
2. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingestelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 3, onder b, van de Verordening bepaalt dat de belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd (het gebruikersdeel).