In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had op 28 juni 2019 een naheffingsaanslag opgelegd van € 64,20, bestaande uit € 2,20 aan belasting en € 62 aan kosten van naheffing. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 1 september 2021 was de belanghebbende aanwezig, maar de heffingsambtenaar verscheen niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto van de belanghebbende op de datum van de naheffingsaanslag niet geparkeerd stond in de straat die op de aanslag was vermeld, maar in een andere straat. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de locatie waar de auto was geparkeerd niet correct was vermeld.
De rechtbank concludeerde dat de onjuiste locatievermelding, die het gevolg was van het gebruik van een digitaal systeem door de heffingsambtenaar, leidde tot de vernietiging van de naheffingsaanslag. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar, evenals de naheffingsaanslag. Tevens werd de heffingsambtenaar gelast het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 te vergoeden.