In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 152.000 voor het kalenderjaar 2019. De belanghebbende, huurster van de woning, maakte bezwaar tegen deze vaststelling en stelde dat de waarde te hoog was, waarbij zij een waarde van € 132.000 verdedigde. De rechtbank heeft de zaak op 1 september 2021 inhoudelijk behandeld, waarbij de belanghebbende aanwezig was en de heffingsambtenaar via een Skype-verbinding vertegenwoordigd was.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning van de belanghebbende. De door de heffingsambtenaar aangedragen vergelijkingsobjecten werden door de rechtbank niet geschikt geacht, omdat deze aanzienlijk groter waren en zich in een andere kopersmarkt bevonden. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat de vastgestelde waarde van € 152.000 niet te hoog was.
Aan de andere kant had de belanghebbende ook niet voldoende bewijs geleverd voor haar voorgestelde waarde van € 132.000, aangezien zij geen taxatierapport had ingebracht. Uiteindelijk heeft de rechtbank de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 147.000, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar en gelastte de vergoeding van het griffierecht aan de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.