ECLI:NL:RBZWB:2021:5073

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6302
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Sociale Verzekeringsbank inzake kinderbijslag en gezinsbijslag

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Nederland, beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) van 18 maart 2020, waarin haar recht op gezinsbijslag werd herzien. Eiseres, die samen met haar zoon in Nederland woont, heeft een aanvraag voor kinderbijslag ingediend, terwijl haar partner in Zwitserland woont en daar gezinsbijslag ontvangt. De Svb heeft de gezinsbijslag aan eiseres toegekend, maar met de voorwaarde dat de gezinsbijslag van de partner in Zwitserland zou worden afgetrokken. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen verschillende besluiten van de Svb, maar deze zijn door de Svb niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij de bezwaren te laat had ingediend.

De rechtbank heeft op 8 september 2021 de zaak behandeld. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar partner, terwijl de Svb werd vertegenwoordigd door mr. A. Marijnissen. De rechtbank heeft overwogen dat het beroepschrift van eiseres te laat was ingediend, maar heeft dit geaccepteerd omdat de Svb niet kon aantonen wanneer het bestreden besluit was verzonden. De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke bezwaren van eiseres tegen de besluiten van de Svb beoordeeld.

De rechtbank concludeert dat de Svb terecht het bezwaar van eiseres tegen het eerste primaire besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat er al eerder bezwaar was gemaakt. Ook het bezwaar tegen de tweede en derde primaire besluiten is niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze buiten de termijn waren ingediend. Ten aanzien van het vierde primaire besluit heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres geen procesbelang meer heeft, omdat de Svb haar volledig tegemoet is gekomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en niet-ontvankelijk voor de bezwaren die niet tijdig zijn ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6302 AKW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres

en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (Svb), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen beroep ingesteld tegen het besluit van de Svb van 18 maart 2020.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 8 september 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar partner. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres en haar partner hebben één kind, zoon [naam zoon eiseres]. Eiseres woont met haar zoon in Nederland en zij werkte tot 24 januari 2018 niet. De partner van eiseres woont en werkt sinds 5 januari 2017 in Zwitserland en ontvangt daar gezinsbijslag voor [naam zoon eiseres].
Eiseres heeft op 11 juli 2017 een aanvraag voor kinderbijslag ingediend bij de Svb.
De Svb heeft bij besluit van 29 januari 2018 gezinsbijslag, bestaande uit kinderbijslag en kindgebonden budget, aan eiseres toegekend. Van deze gezinsbijslag zal de door de partner van eiseres in Zwitserland ontvangen gezinsbijslag worden afgetrokken. Na afloop van het belastingjaar zal het recht op gezinsbijstand bij afzonderlijke beslissing definitief worden vastgesteld.
Het recht op kinderbijslag is toegekend vanaf het 3e kwartaal van 2017.
Bij besluit van 26 november 2018 (primair besluit I) heeft de Svb het recht op gezinsbijslag over het 3e en 4e kwartaal van 2017 herberekend. Daarbij is gebleken dat eiseres recht heeft op een nabetaling van € 72,24.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Dit bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 2 juli 2019 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 7 december 2018 (primair besluit II) heeft de Svb het recht op gezinsbijslag over het 1e kwartaal van 2019 herberekend. Daarbij is gebleken dat eiseres recht heeft op een nabetaling van € 749,37.
Bij besluit van 14 oktober 2019 (primair besluit III) heeft de Svb het recht op gezinsbijslag over 2018 herberekend. Daarbij is gebleken dat eiseres recht heeft op een nabetaling van € 147,84.
Bij besluit van 28 november 2019 (primair besluit IV) heeft de Svb het recht op gezinsbijslag over het 1e kwartaal van 2020 herberekend. Daarbij is gebleken dat eiseres recht heeft op een nabetaling van € 770,43.
Op 9 januari 2020 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de vier primaire besluiten.
2.
Bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar van eiseres gegrond verklaard voor zover dit is gericht tegen primair besluit IV en niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit is gericht tegen de primaire besluiten I, II en III.
Ten aanzien van primair besluit I heeft de Svb overwogen dat tegen dit besluit reeds eerder bezwaar is gemaakt, welk bezwaar bij besluit van 2 juli 2019 ongegrond is verklaard.
Ten aanzien van primaire besluiten I en II heeft de Svb overwogen dat het hiertegen gemaakte bezwaar te laat is ingediend en dat eiseres hiervoor geen geldige reden heeft.
Ten aanzien van primair besluit IV heeft de Svb bepaald dat eiseres recht heeft op volledige gezinsbijslag over het 1e kwartaal van 2020.
3.
Beroepsgronden
Eiseres voert, kort samengevat, aan dat de Zwitserse autoriteiten sinds 2018 geen Kinderzulage voor [naam zoon eiseres] betalen. Deze zou dan ook niet mogen worden afgetrokken van de Nederlandse gezinsbijslag. Bovendien is de beslissing van de Svb niet overeenkomstig het Europees Recht. Eiseres heeft verwezen naar het arrest “Wiering”. Tot slot heeft volgens eiseres de Svb in haar beslissing van 2 juli 2019 een misleidend beeld gecreëerd van de feitelijke juridische situatie. Doordat eiseres vertrouwde op de juistheid van de uitspraken van de Svb is zij niet tijdig in bezwaar gegaan.
4.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
Ontvankelijkheid beroep
De rechtbank overweegt ambtshalve over de tijdigheid van het beroepschrift als volgt.
Het bestreden besluit dateert van 18 maart 2020, hetgeen inhoudt dat de beroepstermijn liep tot en met 29 april 2020. Het (digitaal) door eiseres ingediende beroepschrift is op 30 april 2021 door de rechtbank ontvangen.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij het bestreden besluit op dezelfde dag heeft ontvangen als een brief van de Svb van 20 maart 2020. Het bestreden besluit kan volgens haar dus alleen pas op of na 20 maart 2020 zijn verzonden.
De Svb heeft zich in haar schrijven van 5 augustus 2021 op het standpunt gesteld dat zij niet beschikt over een deugdelijke verzendadministratie waardoor niet kan worden aangetoond wanneer het bestreden besluit is verstuurd.
Nu de Svb niet aannemelijk kan maken dat eiseres het bestreden besluit eerder dan op 20 maart 2020 heeft ontvangen, zal de rechtbank het beroepschrift als tijdig aanmerken.
4.2
Inhoudelijke beoordeling
4.2.1
Primair besluit I
De rechtbank overweegt dat, naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juli 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD6511) het systeem van de Awb er aan in de weg staat om tweemaal - inhoudelijk - te beslissen op een bezwaar tegen eenzelfde primair besluit. In zo’n geval dient het bestuursorgaan het tweede bezwaar tegen het betreffende primaire besluit niet-ontvankelijk te verklaren.
Hieruit volgt dat de Svb het -hernieuwde- bezwaar van 9 januari 2020 tegen het besluit van 26 november 2018 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijk oordeel over het recht van eiseres op gezinsbijslag over het 3e en 4e kwartaal van 2017.
4.2.2
Primair besluit II en III
Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de rechtbank staat vast dat het bezwaar tegen de primaire besluiten II en III is gemaakt buiten de zeswekentermijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb.
In wat eiseres in haar beroepschrift en ter zitting naar voren heeft gebracht, kan naar het oordeel van de rechtbank geen rechtvaardiging worden gevonden voor de overschrijding van de bezwaartermijn. Los van de vraag of de Svb, zoals eiseres aanvoert, in het besluit van 2 juli 2019 uitgaat van een (juridisch) onjuiste visie en eiseres zich daardoor terecht verkeerd voorgelicht voelt, ziet de rechtbank niet in waarom eiseres ter zake niet eerder had kunnen ageren dan op 9 januari 2020. Naar het oordeel van de rechtbank had eiseres reeds eerder na kunnen en moeten gaan of het standpunt van de Svb correct is. Dat eiseres dit heeft nagelaten, dient voor haar rekening en risico te blijven. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de Svb het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten II en III terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2.3
Primair besluit IV
Voor wat betreft de gegrondverklaring van het bezwaar van eiseres tegen primair besluit IV overweegt de rechtbank dat de vraag voorligt of eiseres nog procesbelang heeft bij het voeren van een procedure tegen dit besluit. De Svb is immers eiseres in de beslissing op bezwaar volledig tegemoetgekomen voor wat betreft het recht op gezinsbijslag van eiseres over het 1e kwartaal van 2020.
Uit vaste rechtspraak volgt dat er sprake is van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
Eiseres heeft niet toegelicht waarom zij nog een procesbelang zou hebben ten aanzien van het recht op gezinsbijslag over het 1e kwartaal van 2020. Ter zitting heeft zij ook erkend dat de Svb haar ter zake inmiddels volledig tegemoet is gekomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres ten aanzien van het primaire besluit IV geen procesbelang (meer) heeft.
5. Het beroep is ongegrond voor zover dit is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres en niet-ontvankelijk voor zover dit is gericht tegen de gegrondverklaring van het bezwaar van eiseres.
6. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond voor zover dit is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar en niet-ontvankelijk voor zover dit is gericht tegen de gegrondverklaring van haar bezwaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 7 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.