ECLI:NL:RBZWB:2021:5080

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
C/02/387324 FA RK 21-3171
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Janssen
  • mr. De Graaf
  • mr. Hamburger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag van een minderjarige in het kader van de kinderbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 oktober 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vrouw over haar minderjarige dochter, geboren in 2009. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de beëindiging van het gezag, omdat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd. De vrouw heeft het gezag over de minderjarige, die tot voor kort bij pleegouders verbleef, maar sinds augustus 2021 in een instelling van Pluryn verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw niet in staat is gebleken om een veilige en stabiele opvoedingsomgeving te bieden, ondanks de inzet van hulpverlening. De relatie tussen de vrouw en de minderjarige is complex en beschadigd, wat leidt tot spanningen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen perspectief meer is voor de minderjarige om bij de vrouw op te groeien en heeft het verzoek van de Raad toegewezen. De Stichting Jeugdbescherming West-Haaglanden is benoemd tot voogd over de minderjarige. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/387324/ FA RK 21-3171
Datum uitspraak: 4 oktober 2021
Beschikking beëindiging ouderlijk gezag
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO HAAGLANDEN,
locatie Den Haag, hierna te noemen de Raad,
betreffende
[naam], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de vrouw],
hierna te noemen de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST-HAAGLANDEN,
hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI), locatie ’s-Gravenhage,
FAMILIE [x] ,
de grootouders moederszijde,
hierna te noemen de pleegouders,
wonende te [woonplaats 2] .
De rechtbank merkt als informant aan:
[de man]
hierna te noemen de man,
wonende te [woonplaats 3] .

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 24 juni 2021, ingekomen bij de griffie
op 30 juni 2021;
  • het uittreksel uit het gezagsregister betreffende na te noemen minderjarige;
  • de beschikking inzake een machtiging tot uithuisplaatsing van de rechtbank
Gelderland van 2 augustus 2021;
- een e-mail van de vrouw met bijlagen, binnengekomen bij de griffie op 10 september
2021.
1.2.
Het verzoek is door de meervoudige kamer van de rechtbank behandeld tijdens de mondelinge behandeling op 13 september 2021. Bij die gelegenheid heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vrouw;
  • een vertegenwoordiger van de Raad;
  • een vertegenwoordiger van de GI, via skype.
De pleegouders hebben via een mailbericht laten weten de zitting niet bij te zullen wonen. De man is, hoewel correct opgeroepen, niet verschenen.
1.3
Gelet op de nauwe samenhang van het onderhavige verzoek met de door de GI ingediende verzoeken in de zaak met de C/02/389009/ JE RK 21-1779 zijn deze verzoekschriften ter zitting gezamenlijk behandeld. In de zaak van de GI is heden bij separate beschikking beslist.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de vrouw.
[minderjarige] verbleef tot voor kort bij de pleegouders. Sinds 6 augustus 2021 verblijft zij in een instelling van Pluryn.
2.2
Bij beschikking van 5 oktober 2017 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 5 oktober 2021. De machtiging tot uithuisplaatsing is bij beschikking van 27 juli 2018 verleend. Deze is steeds verlengd.
Bij beschikking van 2 augustus 2021 heeft de rechtbank Gelderland een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend van 3 augustus 2021 tot 5 oktober 2021.
2.3
De GI heeft zich bij brief van 18 maart 2021 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.Het verzoek

De Raad verzoekt de rechtbank te beoordelen of beëindiging van het gezag van de vrouw over [minderjarige] noodzakelijk is en om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

De Raad heeft zich – kort samengevat –op het volgende standpunt gesteld. Een gezagsbeëindiging van de vrouw is noodzakelijk omdat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en de vrouw niet in staat is gebleken, ondanks de inzet van hulpverlening vanuit NIKA, Pluryn en pleegzorg, een veilige en stabiele opvoedingsomgeving aan [minderjarige] te bieden. De relatie tussen de vrouw en [minderjarige] is complex en beschadigd en roept bij [minderjarige] spanningen op. De vrouw is vanuit haar eigen verleden onvoldoende toegerust om goed te kunnen afstemmen op de behoefte aan zorg en opvoeding van [minderjarige] . De vrouw is wisselend geweest in haar samenwerking met de hulpverlening. Bovendien heeft de ingezette hulpverlening er niet toe geleid dat de pedagogische vaardigheden van de vrouw zodanig zijn verbeterd dat een thuisplaatsing aan de orde kon zijn.
[minderjarige] woont inmiddels al drie jaar bij de pleegouders. De onderlinge verhoudingen tussen alle systeemleden ( [minderjarige] , de vrouw en de pleegouders) zijn zodanig verstoord dat de verwachting is dat de vrouw niet in staat zal zijn om in samenspraak beslissingen te nemen over [minderjarige] , waardoor betrokkenheid van een neutrale derde partij nodig blijft. Gelet op de stroeve onderlinge verstandhouding en het feit dat de vrouw de plek van [minderjarige] bij de pleegouders emotioneel niet kan ondersteunen, is het niet in het belang van [minderjarige] dat de pleegouders belast worden met de voogdij. Het perspectief ligt niet meer bij de vrouw. Thans is nog onduidelijk waar het perspectief van [minderjarige] wel ligt nu er eerst, gezien haar verslechterde psychische toestand, een klinische behandeling nodig is.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aanvullend nog naar voren gebracht dat het feit dat de huidige toestand van [minderjarige] is verslechterd, naast haar belaste voorgeschiedenis, te maken kan hebben met het feit dat zij zich in een kwetsbare leeftijdsfase bevindt. De uithuisplaatsing in 2018 is niet de enige factor die hierbij een rol speelt. De vrouw geeft aan het gezag te willen behouden en dat zij geen directe invloed heeft gehad op het welzijn van [minderjarige] , doch de Raad ziet dit anders. De vrouw heeft [minderjarige] geen erkenning gegeven voor wat er in het verleden is gebeurd, of hoe [minderjarige] haar jeugd heeft beleefd, terwijl dit heel belangrijk is voor [minderjarige] . [minderjarige] heeft nu complexe hulpverlening nodig, waardoor er in de komende periode veel (behandel)beslissingen zullen moeten worden genomen. Als de vrouw belast blijft met het gezag dan verwacht de Raad dat de relatie met [minderjarige] juist heel erg onder druk zal komen te staan. De vrouw kan [minderjarige] niet bieden wat zij nodig heeft aan opvoeding en verzorging. Het is haar afgelopen vier jaar niet gelukt om haar verantwoordelijkheid hierin te nemen en de juiste keuzes te maken.
Wel is het de bedoeling om de vrouw te betrekken bij het behandeltraject van [minderjarige] en haar hiertoe informatie te verstrekken. Ook ligt het in de lijn der verwachting, als [minderjarige] dit in de toekomst aan kan, om het contact tussen de vrouw en [minderjarige] te herstellen. De vrouw blijft de moeder van [minderjarige] .
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – naar voren gebracht dat zij het verzoek van de Raad steunt en zich aansluit bij het standpunt van de Raad. Zij is bereid om de voogdij te aanvaarden. In 2020 is reeds bepaald dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de vrouw ligt. Hoewel de vrouw enorm veel van [minderjarige] houdt, lukt het haar niet om aan te sluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft. In het verleden zijn er zeer intensieve belgeleidingstrajecten ingezet om tot een thuisplaatsing te komen, helaas zonder resultaat. Het lukt de vrouw al lange tijd niet om [minderjarige] te ondersteunen en de verwachting is niet meer dat dit zal veranderen.
Mede doordat [minderjarige] van de vrouw niet de erkenning krijgt zoals de Raad benoemt, zit zij enorm klem tussen wat in haar en in het gezinssysteem gebeurt en daardoor komt zij niet tot herstel. Sinds april van dit jaar is er geen contact meer met de vrouw. Afgelopen augustus stonden [minderjarige] en haar pleegouders achter de opname bij een instelling van Pluryn, doch de vrouw gaf hiervoor geen toestemming. De rechter heeft toen de knoop door moeten hakken. [minderjarige] gaat de komende zes tot negen maanden intensief behandeld worden, waarbij het eerste doel is de stabilisatie van haar toestand. Samen met Pluryn gaat de GI bekijken wat [minderjarige] nodig heeft van haar opvoeders. Dit zijn voor nu nog steeds de pleegouders. Pas als de (systeem)therapie van [minderjarige] en de ouderbegeleiding van de pleegouders klaar is, zal het perspectiefbesluit worden genomen. Duidelijk is dat het perspectief in ieder geval niet meer bij de vrouw ligt.
De vrouw heeft schriftelijk en tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende standpunt ingenomen. De toestand van [minderjarige] is verslechterd vanaf het moment dat zij gehoord heeft dat zij niet meer thuis bij de vrouw zou worden geplaatst. De vrouw heeft geen vertrouwen in de GI. Zij ervaart geen samenwerking, de GI praat vooral over de vrouw in plaats van met de vrouw. De vrouw weet niet wat de GI [minderjarige] vertelt en denkt dat door de bemoeienis van de GI haar relatie met [minderjarige] is verslechterd. De GI stelt dat zij niet heeft meegewerkt aan hulpverlening, maar zij kan zich niet laten behandelen door een psychiater omdat er bij haar geen sprake bleek te zijn van de door de GI aangegeven diagnoses. De vrouw heeft altijd toestemming gegeven voor alle behandelingen en trajecten van [minderjarige] . Voor de opname in een instelling van Pluryn van afgelopen augustus heeft zij inderdaad geen toestemming gegeven, maar dat kwam omdat zij te weinig informatie heeft gekregen van de GI over de inhoud van dat traject. De vrouw wil wat goed is voor [minderjarige] , doch in de gesprekken met [minderjarige] over vroeger loopt zij wel tegen een stukje waarheidsvinding aan. [minderjarige] haalt namelijk verhalen door elkaar en is boos op de vrouw vanwege dingen die zij zegt beleefd te hebben. Dit is echter anders gegaan dan [minderjarige] zich herinnert. Daarin kan de vrouw dan niet mee gaan. Zij erkent wel dat [minderjarige] nu in een lastige positie verkeert en is het ermee eens dat [minderjarige] is opgenomen.
De moeder kan zich niet vinden in het verzoek tot gezagsbeëindiging. Haar woning is weliswaar nu niet geschikt, maar bij haar is [minderjarige] het beste af. Op de tweede plaats komt een plaatsing in een netwerkpleeggezin. De verstandhouding met de pleegouders is inmiddels verbeterd. Als de toestand van [minderjarige] niet verbetert dan zou een gezinshuis waar de opvoeders meer kennis hebben over hoe met haar om te gaan een goede optie zijn. Hierna zou de vrouw zeker in staat zijn om weer voor [minderjarige] te zorgen. Zij heeft immers tot haar negende levensjaar voor haar gezorgd.

5.De beoordeling

5.1
Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling te kunnen komen, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de rechtbank Zeeland-West-Brabant bevoegd is ten aanzien van de beoordeling van de door de Raad ingediende verzoek. Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:12 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) en 265 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de rechtbank Gelderland relatief bevoegd, omdat de vrouw inschreven staat in Alphen (Gelderland). Tijdens de mondelinge behandeling hebben alle belanghebbenden kenbaar gemaakt geen verwijzing naar voornoemde rechtbank te wensen en akkoord te gaan met een behandeling door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda. Op grond van het bepaalde in artikel 270 Rv zal de rechtbank daarom de zaak niet verwijzen.
5.2
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het BW kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Er is geen sprake van misbruik van het gezag. De vraag die aldus aan de rechtbank voorligt, is of [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling wordt bedreigd en de vrouw niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag of hiervan sprake is, de navolgende feiten en omstandigheden betrokken.
Voorwaarde voor een gezagsbeëindiging is dat er geen perspectief meer is op terugkeer dan wel verblijf van het kind bij de ouder zonder dat een ondertoezichtstelling nodig is. Wanneer dat het geval is, kan de rechter het gezag van de ouder beëindigen. Volgens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2008/2009, 32 015, nr. 3) zal het naar mate de als tijdelijk bedoelde maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing langer duren, steeds lastiger worden te motiveren waarom de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding (weer) kan dragen. Het laten voortduren van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zonder perspectief op terugplaatsing bij de ouder, verdraagt zich daarmee dus in beginsel niet.
Op de vraag of de termijn in een concrete zaak nog aanvaardbaar is, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen eenduidig antwoord. Er moet in ieder geval rekening worden gehouden met de leeftijd van een kind. In zijn algemeenheid geldt daarbij dat een jongere leeftijd leidt tot een kortere aanvaardbare termijn. De wetgever heeft daarbij een termijn van twee jaar genoemd in de wet (artikel 1:265j, derde lid, BW) als een termijn waarna in ieder geval overwogen moet worden of een kind nog langer in onzekerheid mag blijven over zijn toekomstige opvoedsituatie, vooral als het gaat om een pleeggezinplaatsing. Dat is een aanwijzing dat een periode van een uithuisplaatsing van twee jaar in ieder geval een moment
is waarop gekeken moet worden naar de vraag of de aanvaardbare termijn al dan niet is overschreden.
De rechtbank stelt op basis van de stukken en de mondelinge behandeling vast dat [minderjarige] een belaste voorgeschiedenis heeft. In haar vroege jeugd is zij regelmatig thuis blootgesteld aan onveilige situaties. Er is sprake geweest van verbaal en fysiek gewelddadige gebeurtenissen. De vrouw kampt met psychiatrische en verslavingsproblematiek en liet onbekende mannen in de woning toe met huiselijk geweld als gevolg. [minderjarige] is hier getuige van geweest. Voorts waren haar ouders jarenlang verwikkeld in een hevige strijd met elkaar waarbij [minderjarige] werd betrokken en hiermee belast. Zij zat knel tussen de ouders. Later ontstond er een ander loyaliteitsprobleem bij [minderjarige] door de verstoorde relatie tussen de vrouw en de pleegouders. Na de uithuisplaatsing in 2018 is dit loyaliteitsconflict van [minderjarige] verder toegenomen.
Blijkens de informatie van de behandelend GZ-psychologen, zoals aangehaald in het verzoek van de Raad, gaat het momenteel niet goed met [minderjarige] . Er is bij [minderjarige] sprake van CPTSS (Complexe Post Traumatische Stress Stoornis) en een gesensitiseerd stress systeem met een dominante dissociatieve coping. Dit uit zich in automutilatie en de wens zichzelf te verdoven. Ook spelen er somberheidsklachten, waarin zowel de ingrijpende gebeurtenissen in het verleden, als het onzekere perspectief (wel of niet bij pleegouders kunnen blijven) en voornoemd loyaliteitsconflict naar de vrouw en de pleegouders een rol spelen. Ook is er sprake van een laag zelfbeeld. [minderjarige] heeft zowel in het verleden als recent aangegeven dood te willen en heeft ook al suïcidepogingen gedaan. Voornoemde verslechtering van haar toestandsbeeld heeft ertoe geleid dat [minderjarige] per 6 augustus 2021 met een machtiging tot uithuisplaatsing is geplaatst in een instelling van Pluryn. De verwachting is dat deze klinische behandeling zes tot negen maanden in beslag gaat nemen.
De rechtbank concludeert gezien het bovenstaande dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd.
De vrouw bestrijdt dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij haar ligt. De vrouw wil graag de zorg en opvoeding van [minderjarige] weer op zich nemen nadat de huidige intensieve behandeling van [minderjarige] is voltooid. De rechtbank ziet dat de vrouw betrokken is bij [minderjarige] en van haar houdt. Echter, de rechtbank dient te beoordelen of de vrouw in staat is om binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn weer de verzorging en opvoeding voor haar rekening te nemen.
De rechtbank overweegt allereerst dat, gelet op de verwachte duur van het behandeltraject, [minderjarige] de komende zes tot negen maanden niet thuisgeplaats kan worden. De rechtbank ziet geen aanleiding dit behandeltraject af te wachten voor verder te beslissen op het verzoek van de Raad aangezien de rechtbank van oordeel is dat voornoemde aanvaardbare termijn voor [minderjarige] inmiddels is verstreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. [minderjarige] is destijds uit huis geplaatst vanwege de beperkte opvoedvaardigheden van de vrouw, haar vermijdende houding ten aanzien van de hulpverlening en het zich niet kunnen houden aan de gemaakte veiligheidsafspraken. De rechtbank stelt vast dat [minderjarige] ruimschoots drie jaar bij de pleegouders woont en het de vrouw niet gelukt is om in de afgelopen jaren, ondanks de ingezette hulpverlening, voor een veilig en stabiel opvoedklimaat voor [minderjarige] te zorgen. Daarbij komt dat thans bij [minderjarige] sprake is van een ernstige psychische destabilisatie en zij het beste gebaat is bij een zo rustig en ongestoord mogelijk verloop van haar (lange) behandeltraject. Een behandeltraject waarin snel en in het belang van de (geestelijke) gezondheid van [minderjarige] beslissingen moeten worden genomen, zonder dat daarbij voor [minderjarige] (extra) belastende omstandigheden ontstaan. Uit de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank gebleken dat de vrouw in eerste instantie geen toestemming heeft gegeven voor de (crisis)opname in de instelling van [minderjarige] in augustus, waardoor er een rechtsgang nodig was om [minderjarige] toe te leiden naar de benodigde zorg. Daarnaast is naar voren gekomen dat de vrouw een andere zienswijze heeft over het verleden dan [minderjarige] en het moeilijk vindt om zich in haar te verplaatsen. De vrouw erkent nog steeds niet hoe [minderjarige] het verleden heeft ervaren en dat zij in die tijd schade heeft opgelopen, terwijl haar meermalen is verteld dat dit heel belangrijk is voor het herstel van [minderjarige] . Ook is de vrouw wisselend in haar emotionele toestemming richting [minderjarige] om bij de pleegouders te verblijven. De houding van de vrouw blijft hierdoor voor spanningen zorgen bij [minderjarige] . De rechtbank stelt dan ook vast dat ook op dit gebied de vrouw niet in staat is gebleken om aan te sluiten bij de huidige zorgbehoefte van [minderjarige] .
Hoewel het definitieve perspectiefbesluit voor de toekomstige opgroeiplek van [minderjarige] thans nog niet kan worden genomen in verband met voornoemd behandeltraject (en de nog ongewisse uitkomst hiervan), is het voor de rechtbank duidelijk dat het perspectief in ieder geval niet meer bij de vrouw ligt. [minderjarige] zal na dit traject bovendien een (nog) zwaardere zorgbehoefte en behoefte aan een rustig, veilig en stabiel opvoedingsklimaat hebben. Een behoefte die de vrouw, mede vanuit de bij haar reeds langdurig spelende problemen, niet bij machte is en zal zijn te vervullen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat een vrijwillige plaatsing van [minderjarige] bij derden geen optie is aangezien de vrouw de wens en de behoefte blijft uiten om de zorg en opvoeding van [minderjarige] (al dan niet op termijn) weer zelf ter hand te nemen. Daarbij is de vrouw vanwege haar eigen problematiek wisselend in de samenwerking met de hulpverlening en de pleegouders. Tot slot is er sprake van een zeer complexe gezinssituatie tussen [minderjarige] , de pleegouders en de vrouw, waardoor een traject op basis van vrijwilligheid tevens bemoeilijkt wordt.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor beëindiging van gezag van de vrouw is voldaan en dat [minderjarige] ’s belang om die gezagsbeëindiging vraagt. De rechtbank zal het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de vrouw dan ook toewijzen.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over haar te benoemen. De Raad heeft geadviseerd dit bij de GI als neutrale en professionele instantie te beleggen. De rechtbank kan zich in dit advies vinden. De GI heeft zich bereid verklaard om de voogdij op zich te nemen. De rechtbank zal daarom de GI met de voogdij over [minderjarige] belasten.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276 lid 1 BW wordt de ouder als ouder waarvan het gezag wordt beëindigd, er vanuit gaande dat zij het bewind voerde over het vermogen van de minderjarigen, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan haar opvolger in dit bewind.
De rechtbank overweegt tot slot dat met de beëindiging van het gezag van de vrouw voor alle betrokkenen duidelijk wordt dat [minderjarige] niet meer zal opgroeien bij de vrouw. Deze duidelijkheid zal hopelijk bij alle betrokkenen voor meer rust zorgen. Daarbij overweegt de rechtbank dat zij begrijpt dat het behoud van gezag voor de vrouw van grote emotionele betekenis is. Beëindiging van het gezag doet echter niets af aan het feit dat de vrouw altijd de moeder van [minderjarige] blijft en dat haar rol in het leven van [minderjarige] onverminderd van groot belang blijft, maar dan wel als ouder op afstand. De rechtbank gaat er vanuit dat alle betrokkenen zich zullen inspannen om de vrouw ook deze rol te laten vervullen waarbij rekening wordt gehouden met het belang van [minderjarige] . De rechtbank acht het van belang dat de GI hierin de regie neemt en, wanneer [minderjarige] hieraan toe is, zich zal buigen over een passende omgangsregeling die aansluit bij de behoeften en mogelijkheden van [minderjarige] .
De rechtbank beslist als volgt.

5.De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van
[de vrouw],
over
[naam], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarige, Stichting Jeugdbescherming West-Haaglanden,
veroordeelt de vrouw aan de voogdes rekening en verantwoording af te leggen van het gevoerde bewind over het vermogen van [minderjarige] ,
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. Janssen, mr. De Graaf en mr. Hamburger in tegenwoordigheid van mr. van Beijsterveldt, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.