ECLI:NL:RBZWB:2021:5101

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
C/02/372784 / HA ZA 20-305
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
  • R. Römers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en verrekening op basis van groepsmaatschappij in civiele procedure

In deze civiele procedure vordert de besloten vennootschap AVRA BV betaling van openstaande facturen van in totaal € 404.809,25 van SPIE NEDERLAND BV, die zich beroept op verrekening. De zaak draait om de vraag of er sprake is van een groepsmaatschappij in de zin van artikel 2:24b BW, wat van invloed is op de mogelijkheid tot verrekening. De rechtbank heeft vastgesteld dat AVRA en Avra GmbH geen groepsmaatschappijen zijn, omdat er geen centrale leiding vanuit één vennootschap is. De heer Uçucu, die beide vennootschappen bestuurt, heeft niet aangetoond dat er sprake is van een economische eenheid. De rechtbank heeft de vordering van AVRA gedeeltelijk toegewezen, maar het beroep op verrekening door SPIE afgewezen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling van de openstaande facturen en de mogelijkheid voor AVRA om aanvullende informatie te verstrekken. De uitspraak is gedaan op 10 maart 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/372784 / HA ZA 20-305
Vonnis van 10 maart 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AVRA BV,
gevestigd te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. D.R.D. van Lenningh te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPIE NEDERLAND BV,
gevestigd te Breda,
gedaagde,
advocaat mr. M.A. Smals te Breda.
Partijen zullen hierna Avra en Spie genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 oktober 2020 en de daarin genoemde processtukken;
  • de bij brief van 8 januari 2021 door mr. D.R.D. van Lenningh toegezonden aanvullende producties;
  • de bij brief van 14 januari 2021 door mr. M.A. Smals toegezonden aanvullende producties;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 25 januari 2021 en de daaraan gehechte spreekaantekeningen van de zijde van Spie.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
  • De heer Uçucu is bestuurder en enig aandeelhouder van Avra en de vennootschap naar Duits recht Avra GmbH. Beide vennootschappen verrichten werkzaamheden in de aannemingsbranche.
  • Op 26 februari 2018 hebben Avra en Spie een projectovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten op basis waarvan Avra in onderaanneming werkzaamheden zou verrichten voor Spie.
  • Op de overeenkomst tussen partijen zijn de algemene inkoopvoorwaarden van Spie (hierna: algemene voorwaarden) van toepassing verklaard.
  • In artikel 15 van de algemene voorwaarden staat:
  • Avra heeft voor de verrichte werkzaamheden facturen aan Spie gezonden in de periode van 17 september 2019 tot en met 29 november 2019 waarvan Avra een totaalbedrag van € 404.809,25 onbetaald heeft gelaten.
  • Bij brief van 30 maart 2020 heeft Avra Spie gesommeerd tot betaling van de openstaande facturen van € 404.809,25 binnen een termijn van vijf dagen.
  • Bij brief van 9 april 2020 heeft Spie zich jegens Avra beroepen op verrekening op grond van artikel 15 van de algemene voorwaarden en aangegeven een bedrag van € 391.753,44 teveel betaald te hebben aan Avra GmbH ter zake van een andere projectovereenkomst.
  • Bij e-mail van 22 april 2020 heeft de advocaat van Avra aan Spie medegedeeld de bevoegdheid van Spie tot verrekening te betwisten omdat Avra en Avra GmbH geen groepsvennootschappen als bedoeld in de algemene voorwaarden zouden zijn en haar vordering gehandhaafd.

3.Het geschil

3.1.
Avra vordert dat Spie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot:
betaling van € 404.809,25, althans zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, vermeerderd met wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 april 2020, althans 28 april 2020, althans met rente en een ingangsdatum als de rechtbank juist acht, tot aan de dag van betaling;
vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot een beloop van € 3.799,05 althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht;
betaling van de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
Avra legt aan haar vordering – samengevat – ten grondslag dat Spie op basis van de gesloten overeenkomst de facturen van totaal € 404.809,25 dient te betalen voor de verrichte werkzaamheden en Spie geen beroep op verrekening toekomt voor een gestelde tegenvordering. Verder stelt Avra dat Spie de wettelijke rente verschuldigd is vanaf 5 april 2020 omdat niet binnen vijf dagen na 30 maart 2020 tot betaling is overgegaan en aan buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 3.799,05 verschuldigd is.
3.3.
Spie voert als verweer – samengevat – aan dat de gestelde hoofdsom onjuist is omdat de openstaande facturen in totaal € 382.363,50 bedroegen en daarop schades van € 14.851,-- in mindering zijn gebracht, waardoor een bedrag van € 367.512,26 resteert. Spie voert aan dat zij het bedrag van € 367.512,25 op grond van artikel 15 van de algemene voorwaarden geheel verrekend heeft met een bedrag van € 391.753,44 dat zij aan Avra GmbH onverschuldigd betaald heeft. Spie voert aan dat de schades inmiddels zijn opgelopen tot € 26.017,67 en een deel van het verschil met de gevorderde hoofdsom te verklaren is doordat zij factuurnummer 243 nooit heeft ontvangen en zij factuurnummer 187 voor een lager bedrag heeft ontvangen.

4.De beoordeling

4.1.
Nu Avra ter comparitie heeft erkend een bedrag van € 23.674,-- aan schade verschuldigd te zijn aan Spie kan dat bedrag in mindering worden gebracht op de vordering van Avra en resteert er een vordering van € 381.135,25. Dat Spie een hoger schadebedrag te verrekenen heeft dan € 23.674,-- is door Avra betwist waardoor het op de weg van Spie had gelegen die tegenvordering te onderbouwen. Spie heeft dat niet gedaan, zodat haar tegenvordering voor een bedrag van meer dan € 23.674,-- niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en het beroep op verrekening zal daarom worden afgewezen op grond van artikel 6:136 BW.
4.2.
Avra legt ter onderbouwing van haar vordering als productie 10 een overzicht van de openstaande facturen over. Spie heeft naar aanleiding van dit overzicht aangegeven dat zij de factuur met nummer 243 niet heeft ontvangen, zij de factuur met nummer 187 voor een lager bedrag heeft ontvangen en zij deze facturen niet heeft kunnen controleren. De rechtbank merkt op dat het eventueel niet ontvangen hebben van de twee voornoemde facturen niet afdoet aan de betalingsverplichting voor zover de facturen gegrond zijn. Avra zal in de gelegenheid worden gesteld om over de betreffende facturen met nummers 243 en 187 duidelijkheid te geven door overlegging van die facturen en de daaraan ten grondslag liggende inkooporders. Spie zal vervolgens bij antwoordakte in de gelegenheid worden gesteld om te reageren. Ten aanzien van de overige facturen op het overgelegde overzicht heeft Spie geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat die facturen juist zijn. Het voorgaande leidt ertoe dat Avra – nog los van nog te beoordelen factuurnummers 243 en 187 – in ieder geval recht heeft op betaling van een bedrag van € 371.207,75.
4.3.
Spie beroept zich op grond van artikel 15 van de algemene voorwaarden op verrekening met haar vordering van € 391.753,47 op Avra GmbH. In artikel 15 van de algemene voorwaarden staat (voor zover hier relevant) dat Spie een vordering op een groepsmaatschappij als bedoeld in boek 2 BW van Avra kan verrekenen met hetgeen zij verschuldigd is aan Avra. Spie stelt dat Avra en Avra GmbH groepsmaatschappijen zijn omdat Avra het beleid in Avra GmbH bepaalt. Avra betwist dat zij en Avra GmbH groepsmaatschappijen zijn en stelt dat de heer Uçucu de enige aandeelhouder en bestuurder is van de vennootschappen en het groepsbegrip niet kan inhouden dat er een natuurlijk persoon onderdeel vanuit maakt.
4.4.
Artikel 2:24b BW bepaalt dat een groepsmaatschappij een economische eenheid is waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden. Uit de wetsgeschiedenis valt voorts af te leiden dat ook het element centrale leiding essentieel is. Er is sprake van centrale leiding als de rechtspersoon, welke aan het hoofd van de groep staat daadwerkelijk en feitelijk invloed kan uitoefenen op de onderliggende rechtspersonen (en vennootschappen). Er is al sprake van centrale leiding als de ene rechtspersoon het beleid in de andere rechtspersoon bepaalt. Op basis van de feitelijke situatie dient te worden vastgesteld of sprake is van een groep danwel groepsmaatschappij.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van Spie dat er sprake is van een personele unie onverlet laat dat er sprake dient te zijn van centrale leiding vanuit één vennootschap. Uit de door Spie gestelde omstandigheden blijkt niet dat één van de vennootschappen de centrale leiding heeft. Immers, de door Spie genoemde omstandigheid dat e-mailcorrespondentie via het e-mailaccount van Avra over Avra GmbH gelegenheden plaatsvindt, duidt er nog niet op dat Avra de centrale leiding had. De heer Uçucu is degene die de leiding heeft van beide vennootschappen en hij ondertekende e-mailberichten overigens namens Avra en Avra Gmbh gezamenlijk. Ook het eventuele feit dat de boekhouding van Avra GmbH wordt gedaan door een medewerker in dienst van Avra wijst er niet op dat Avra de centrale leiding had omdat er van uit gegaan kan worden dat de medewerker een ondergeschikte rol heeft en onder het (direct of indirect) gezag van de heer Uçucu staat. Uit de door Spie gestelde omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank juist dat er sprake is van een situatie dat de heer Uçucu de beide vennootschappen heeft aangestuurd zonder dat één van de vennootschappen een leidende rol heeft. Het voorgaande leidt ertoe dat Avra en Avra GmbH geen groepsmaatschappijen zijn en Spie daarom geen beroep op verrekening toekomt. Dit verweer zal dan ook worden afgewezen. Verdere discussiepunten tussen partijen (zoals het bedrag van verrekening en of artikel 15 van de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is) kunnen verder in het midden worden gelaten.
4.6.
Spie voert verder aan dat indien geoordeeld wordt dat zij niet gerechtigd is tot verrekening Avra zich vanwege de verwevenheid van de rechtspersonen onredelijk opstelt door niet mede te bewerkstelligen dat het door Spie aan Avra GmbH onverschuldigd betaalde op rekening van Avra terecht komt. De rechtbank is van oordeel dat er geen wettelijke grond bestaat voor Avra om mee te werken aan verrekening van een vordering van Spie op Avra GmbH met haar. Daarbij komt dat Spie een afzonderlijke procedure is gestart tegen Avra GmbH en daarin reeds vonnis is bepaald, zodat aan dit verweer voorbij wordt gegaan.
4.7.
Voor het overige zal iedere beslissing worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
7 april 2021voor het nemen van een akte door Avra over hetgeen is vermeld onder 4.2., waarna Spie in de gelegenheid zal worden gesteld om een antwoordakte te nemen;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Römers en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2021. [1]

Voetnoten

1.type: