In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 25 september 2020, waarbij zijn Ziektewet-uitkering per 17 mei 2020 is beëindigd. Eiser, die eerder een ZW-uitkering ontving vanwege rug- en psychische klachten, betwistte de beëindiging van zijn uitkering en stelde dat hij meer beperkt was dan het UWV had vastgesteld. Tijdens de zitting op 14 september 2021, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd het UWV vertegenwoordigd door mr. M.B.A. van Grinsven.
De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV getoetst en vastgesteld dat het UWV zorgvuldig te werk is gegaan. De verzekeringsarts had eiser lichamelijk en psychisch onderzocht en op basis van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 3 april 2020 zijn beperkingen vastgesteld. Eiser had aangevoerd dat zijn psychische klachten niet voldoende waren meegenomen en dat hij meer beperkingen had dan in de FML was opgenomen. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van eisers klachten en dat de FML adequaat was opgesteld.
De rechtbank concludeerde dat de functies die aan eiser waren voorgelegd, zoals receptionist en telefonisch verkoper, medisch passend waren, ondanks eisers bezwaren over zijn huiduitslag en de aard van de werkzaamheden. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor zijn ZW-uitkering terecht was beëindigd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J. Govaers op 26 oktober 2021.