ECLI:NL:RBZWB:2021:5222

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9418
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van beroepschrift in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De belanghebbende had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 3 mei 2021, waarin zijn beroep ongegrond was verklaard wegens het niet tijdig indienen van het beroepschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift van de belanghebbende, gedateerd op 9 november 2020, op diezelfde dag was ontvangen, maar dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift was overschreden. De rechtbank heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om zijn verzet toe te lichten tijdens een zitting op 30 september 2021.

De belanghebbende heeft aangevoerd dat privéomstandigheden, zoals zijn opname in een slaapkliniek en de ziekte van zijn dochter, hebben bijgedragen aan de termijnoverschrijding. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank heeft benadrukt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift een fatale termijn is, waarvan niet kan worden afgeweken, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die de overschrijding rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de eerdere uitspraak op goede gronden was gedaan en dat het verzet ongegrond is. De rechtbank heeft de belanghebbende in het ongelijk gesteld en de niet-ontvankelijkverklaring van het beroepschrift bevestigd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/9418
uitspraak van 14 oktober 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 3 mei 2021, verzonden op 7 mei 2021.

1.Behandeling van het verzet

1.1.
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb ongegrond verklaard, op grond van het niet tijdig indienen van het beroepschrift.
1.2.
Bij brief van 12 juni 2021, ontvangen bij de rechtbank op 15 juni 2021, heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.
1.3.
Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2021 in Breda. Aldaar is belanghebbende verschenen en gehoord.
1.4.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.Feiten en de gronden van het verzet

2.1.
Het afschrift van de aangevallen uitspraak van de inspecteur is gedagtekend 23 september 2020.
2.2.
Het beroepschrift van belanghebbende is gedagtekend 9 november 2020 en op diezelfde dag ontvangen ter griffie van de rechtbank.
2.3.
Bij de in verzet bestreden uitspraak is het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
2.4.
De gronden waarop belanghebbende zijn verzet baseert staan vermeld in het verzetschrift. Ter zitting heeft belanghebbende daaraan nog toegevoegd – zakelijk weergegeven - dat privéomstandigheden, zoals zijn opname in een slaapkliniek, de ziekte van zijn dochter en andere gelijktijdig lopende juridische procedures, ervoor hebben gezorgd dat hij het beroepschrift niet tijdig heeft ingediend.

3.Beoordeling van het verzet

3.1.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). De termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb). In verzet is niet bestreden dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. De rechtbank acht het oordeel dat daarover in de bestreden uitspraak is gegeven juist. Dat betekent dat het beroep te laat is ingediend.
3.2.
Termijnen van bezwaar en beroep volgen rechtstreeks uit de wet, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met bijzondere omstandigheden. De rechtbank kan dan ook niet, zoals belanghebbende heeft bepleit, voorbijgaan aan de termijnoverschrijding op de grond dat de inspecteur het verweerschrift te laat heeft ingediend. Ook een beroep op redelijkheid en billijkheid kan belanghebbende om diezelfde reden niet baten. De rechtbank zal daarom beoordelen of de omstandigheden die belanghebbende noemt dusdanig bijzonder zijn dat het hem niet verweten kan worden dat hij niet binnen de beroepstermijn een beroepschrift heeft ingediend.
3.3.
Belanghebbende heeft gesteld dat vanwege verschillende privéomstandigheden, zoals ook genoemd in 2.4, en het feit dat er vragen gesteld waren aan het Ministerie van Financiën en belanghebbende een correctie van de inspecteur verwachtte, sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3.4.
De rechtbank heeft begrip voor belanghebbendes situatie en begrijpt dat belanghebbende een moeilijke periode heeft (gehad). Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de stellingen van belanghebbende echter niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Die omstandigheden, hoe vervelend ook, brengen niet met zich dat aannemelijk is dat van belanghebbende redelijkerwijs niet kon worden verlangd dat hij zelf tijdig beroep instelde dan wel tijdig een derde inschakelde om dat voor hem te doen, bijvoorbeeld door het (laten) indienen van een pro forma beroepschrift. Voor het indienen van een pro forma beroepschrift was het niet nodig om de reactie van de inspecteur of het Ministerie van Financiën af te wachten.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat in de in verzet bestreden uitspraak op de goede gronden de juiste beslissing is genomen. Het beroep is bij de in verzet bestreden uitspraak dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het verzet moet dan ook ongegrond worden verklaard.

4.Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 14 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.