ECLI:NL:RBZWB:2021:5359

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
C/02/390923 JE RK 21-2169
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een reguliere ondertoezichtstelling (OTS) en uithuisplaatsing (UHP) voor twee minderjarigen, [roepnaam minderjarige] en [roepnaam minderjarige2]. Dit verzoek kwam kort voor het verstrijken van de geldigheid van eerdere maatregelen, waardoor een mondelinge behandeling niet meer mogelijk was. De kinderrechter merkte op dat de Raad al eerder had aangekondigd een spoedverzoek te doen, maar het formele verzoek pas op de laatste dag van de geldigheidsduur indiende. Dit werd als onwenselijk beschouwd.

De kinderrechter stelde vast dat de maatregelen van 19 juli 2021 op 18 oktober 2021 zouden vervallen, wat zou leiden tot een situatie waarin de minderjarigen zonder rechtmatige titel zouden komen te staan. De kinderrechter oordeelde dat het in het belang van de minderjarigen was om de verzoeken van de Raad toe te wijzen, ondanks de late indiening. De kinderrechter verleende daarom een voorlopige OTS en machtigingen tot uithuisplaatsing voor de duur van een week, tot de mondelinge behandeling op 25 oktober 2021.

De kinderrechter baseerde zijn beslissing op de noodzaak van zorg en opvoeding van de minderjarigen, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. De Raad, de gecertificeerde instelling (GI), en de ouders werden uitgenodigd om hun mening te geven tijdens de aanstaande mondelinge behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/390923/JE RK 21-2169
Datum uitspraak: 18 oktober 2021
Beschikking van de kinderrechter voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

wonende te Breda, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [roepnaam minderjarige] ,

[minderjarige2] , geboren op [geboortedatum2] te Tilburg,

hierna te noemen: [roepnaam minderjarige2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[roepnaam minderjarige] , voornoemd,

[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,

[vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats]

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

de gecertificeerde instelling, hierna te noemen de GI
gevestigd te Tilburg

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 18 oktober 2021, ingekomen bij de griffie op 18 oktober 2021.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [roepnaam minderjarige] en [roepnaam minderjarige2] wordt uitgevoerd door de ouders.
[roepnaam minderjarige] verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en [roepnaam minderjarige2] verblijft in een gezinsvervangende omgeving (gezinshuis).
Bij beschikking van 19 juli 2021 zijn [roepnaam minderjarige] en [roepnaam minderjarige2] voorlopig onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 19 juli 2021 tot 19 oktober 2021. Tevens is bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] en [roepnaam minderjarige2] verleend in een accommodatie van de jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) met ingang van 19 juli 2021 tot 19 oktober 2021.
De Raad heeft op 13 oktober 2021 in de zaak met zaaknummer C/02/390763 JE RK 21-2135 verzocht om [roepnaam minderjarige] en [roepnaam minderjarige2] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden. Tevens heeft de Raad in deze zaak verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van negen maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige2] in een gezinsvervangende omgeving (gezinshuis), ook voor de duur van negen maanden. De mondelinge behandeling van deze verzoeken zal plaatsvinden op 25 oktober 2021 om 14:35 uur.

Het verzoek

De Raad verzoekt thans de voorlopige ondertoezichtstelling van [roepnaam minderjarige] en [roepnaam minderjarige2] voor de duur van een week tot aan de mondelinge behandeling van het verzoek van de Raad voor de reguliere ondertoezichtstelling. Tevens worden machtigingen tot de uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] en [roepnaam minderjarige2] verzocht voor de duur van een week tot aan de genoemde mondelinge behandeling. De Raad verzoekt de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De beoordeling

De kinderrechter stelt vast dat de laatste dag van de geldigheidsduur van de maatregelen van 19 juli 2021 18 oktober 2021 is. Op deze laatste dag heeft de Raad de onderhavige verzoeken rond 16.30 uur bij de rechtbank ingediend. Vast staat dat de Raad de rechtbank al in de week van 11 oktober 2021 heeft benaderd met de mededeling dat een spoedverzoek ten aanzien van de verlopende maatregelen zou worden ingediend. Dat het formele verzoek pas op de laatste dag rond het voornoemde tijdstip is ingediend is volgens de kinderrechter niet iets wat de schoonheidsprijs verdient.
Tevens staat vast dat het verzoek van de Raad ten aanzien van de reguliere maatregelen op 13 oktober 2021 bij de rechtbank is ingediend. Dit verzoek heeft de kinderrechter echter niet uiterlijk op 18 oktober 2021 mondeling kunnen behandelen. Daar was de periode gewoonweg te kort voor. De Raad wordt bekend verondersteld met de omstandigheid dat de kinderrechter reguliere verzoeken niet binnen een week mondeling kan behandelen. De kinderrechter is niet gebleken dat de Raad niet de mogelijkheid heeft gehad om de reguliere verzoeken tijdig in te dienen zodat die vóór de afloop van de maatregelen van 19 juli 2021 mondeling konden worden behandeld.
Gezien het voorgaande ziet de kinderrechter zich voor een dilemma geplaatst. Bij afwijzing van de onderhavige verzoeken is er ten aanzien van [roepnaam minderjarige] en [roepnaam minderjarige2] geen sprake meer van een rechtmatige titel voor een (voorlopige) ondertoezichtstelling en machtigingen tot uithuisplaatsing. Dit zou dan als consequentie hebben dat de maatregelen van 19 juli 2021 per 19 oktober 2021 zouden vervallen. Zijdens de Raad is aangegeven dat de vader het voornemen heeft om ( [roepnaam minderjarige] en) [roepnaam minderjarige2] na 18 oktober 2021 op te halen om hen/haar weer thuis te hebben. De kinderrechter acht zo’n gang van zaken niet wenselijk, zeker als de reguliere verzoeken van 13 oktober 2021 op 25 oktober daarop zouden worden toegewezen. In dat geval zouden [roepnaam minderjarige] en [roepnaam minderjarige2] weer van huis worden opgehaald ter uitvoering van de machtigingen tot uithuisplaatsing. Zo’n situatie acht de kinderrechter niet in hun belang. Aldus is er door toedoen van de Raad een spoedsituatie gecreëerd, waarin de kinderrechter voor zichzelf weinig ruimte ziet om de onderhavige verzoeken af te wijzen. Immers, de consequentie van zo’n beslissing zou niet in het belang van [roepnaam minderjarige] en [roepnaam minderjarige2] zijn. Gezien het voorgaande zal de kinderrechter de verzoeken van de Raad toewijzen voor de verzochte periode van een week.
Op grond van de inhoud van de onderhavige gedingstukken is de kinderrechter, voorlopig, van oordeel dat daaruit voldoende is gebleken dat aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor een voorlopige ondertoezichtstelling van [roepnaam minderjarige] en [roepnaam minderjarige2] is voldaan. Ook is het dringend en onverwijld noodzakelijk dat [roepnaam minderjarige] en [roepnaam minderjarige2] uit huis blijven geplaatst. Dat is noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265b van het BW).
De Raad, [roepnaam minderjarige] en de belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun mening te geven op de hierna genoemde mondelinge behandeling.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [roepnaam minderjarige] en [roepnaam minderjarige2] voorlopig onder toezicht van de GI met ingang van 19 oktober 2021 tot 26 oktober 2021;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 19 oktober 2021 tot 26 oktober 2021;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige2] in een gezinsvervangende omgeving (gezinshuis) met ingang van 19 oktober 2021 tot 26 oktober 2021;
verklaart deze beschikking voor wat betreft de machtigingen tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de Raad, de GI, [roepnaam minderjarige] en de ouders zullen worden gehoord tijdens de mondelinge behandeling van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, in het gerechtsgebouw aan de Stationslaan 10 te Breda, van
25 oktober 2021 te 14:35 uur;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als een oproep voor de Raad, de GI, [roepnaam minderjarige] en de ouders voor deze mondelinge behandeling.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2021 door mr. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 19 oktober 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtigingen tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
- door de verzoekers en de degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.