In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezamenlijk gezag over twee minderjarigen. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof, verzocht om het gezamenlijk gezag met de man, vertegenwoordigd door mr. F.L. Donders, te beëindigen en haar te belasten met het eenhoofdig gezag. De rechtbank heeft de zaak eerder behandeld en de Raad voor de Kinderbescherming heeft advies uitgebracht. De Raad concludeerde dat er geen onaanvaardbaar risico was dat de minderjarigen klem of verloren zouden raken tussen de ouders, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden sinds de uitoefening van het gezamenlijk gezag zodanig waren gewijzigd dat wijziging naar eenhoofdig gezag in het belang van de minderjarigen noodzakelijk was. De rechtbank stelde vast dat de communicatie en samenwerking tussen de ouders al jarenlang moeizaam verliep en dat de man zich afzijdig hield van belangrijke beslissingen. De rechtbank heeft de vrouw in het gelijk gesteld en bepaald dat het gezag over de minderjarigen voortaan aan haar alleen toekomt, met uitvoerbaarheid bij voorraad.