ECLI:NL:RBZWB:2021:5538

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
C/02/366589/ FA RK 19-6530
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
  • mr. Wallerbos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezamenlijk gezag over twee minderjarigen. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof, verzocht om het gezamenlijk gezag met de man, vertegenwoordigd door mr. F.L. Donders, te beëindigen en haar te belasten met het eenhoofdig gezag. De rechtbank heeft de zaak eerder behandeld en de Raad voor de Kinderbescherming heeft advies uitgebracht. De Raad concludeerde dat er geen onaanvaardbaar risico was dat de minderjarigen klem of verloren zouden raken tussen de ouders, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden sinds de uitoefening van het gezamenlijk gezag zodanig waren gewijzigd dat wijziging naar eenhoofdig gezag in het belang van de minderjarigen noodzakelijk was. De rechtbank stelde vast dat de communicatie en samenwerking tussen de ouders al jarenlang moeizaam verliep en dat de man zich afzijdig hield van belangrijke beslissingen. De rechtbank heeft de vrouw in het gelijk gesteld en bepaald dat het gezag over de minderjarigen voortaan aan haar alleen toekomt, met uitvoerbaarheid bij voorraad.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaakgegevens: C/02/366589 / FA RK 19-6530
datum uitspraak: 2 november 2021
Nadere beschikking betreffende wijziging van het gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [x] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze,
tegen
[de man] ,
wonende te [x] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. F.L. Donders te [x] ,
ouders van de minderjarige kinderen:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren te [x] op [geboortedatum] 2011;
- [minderjarige2 1] , geboren te [x] op [geboortedatum2] 2013,
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zal in de procedure worden gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
  • de beschikking van 26 mei 2020 en alle daarin genoemde en vermelde stukken;
  • het rapport en advies van 24 februari 2021 van de Raad, met bijlagen;
  • de brief van 11 maart 2021 van mr. Van Kerkhof;
  • de brief van 15 maart 2021 van de man;
  • het F9-formulier van 6 oktober 2021 van mr. Van Kerkhof, met bijlage.
1.2
Op 13 oktober 2021 heeft de rechtbank het verzoek, met gesloten deuren, nader mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en mr. Donders namens de man. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad. De man is weliswaar opgeroepen, maar niet in persoon verschenen.

2.De nadere beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar de beschikking van 26 mei 2020. Hierbij is de Raad verzocht om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en te adviseren over, kort samengevat, de vraag of er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de hiervoor genoemde minderjarigen [minderjarige] en [minderjarige2 2] klem of verloren (zullen) raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of het anderszins in het belang van de minderjarigen te achten is om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. In afwachting daarvan heeft de rechtbank de beslissing op de haar voorliggende verzoeken pro forma aangehouden tot 29 september 2020.
2.2
Aan de orde is nog het verzoek van de vrouw, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarigen te beëindigen en de vrouw te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag over die minderjarigen.
2.3.1
Bij voornoemd rapport van 24 februari 2021 heeft de Raad, kort samengevat, geadviseerd om het verzoek van de vrouw om het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen af te wijzen. De Raad concludeert daartoe als volgt.
2.3.2
Uit het onderzoek van de Raad blijkt dat partijen veel onderling wantrouwen hebben en de communicatie en de samenwerking tussen hen al jarenlang moeizaam verloopt. Op dit moment neemt de vrouw feitelijk vrijwel alle belangrijke beslissingen over de minderjarigen zelfstandig en houdt de man zich afzijdig. De man toont nauwelijks initiatief met betrekking tot de uitoefening van het gezag. Hij vraagt uit zichzelf geen informatie op bij de school van de minderjarigen of bij de betrokken hulpverlening. Hoewel niet gebleken is dat de man de nodige toestemming voor gezagsbeslissingen over de minderjarigen daadwerkelijk heeft geweigerd, hebben de school van de minderjarigen en de betrokken (hulpverlenings) instanties wel veel moeite moeten doen voor het verkrijgen daarvan. Ook het verkrijgen van de nodige toestemming van de man voor vakanties van de vrouw met de minderjarigen en voor het aanvragen van identiteitsbewijzen voor hen is volgens de Raad moeizaam verlopen, maar niet zodanig dat de belangen van de minderjarigen daardoor zijn geschaad. Volgens de Raad lijkt de man over een beperkte draagkracht te beschikken en niet altijd in staat om de minderjarigen positief te benaderen en op een positieve manier bij hen aan te sluiten. Ook hebben de minderjarigen nog steeds weerstand tegen het hebben van contact met de man.
2.3.3
Hoewel, zoals uit het voorgaande blijkt, de communicatie en samenwerking tussen de ouders al jarenlang moeizaam verloopt, is het de Raad niet gebleken dat zij zodanig vastlopen bij het nemen van beslissingen op ouderniveau dat zij de belangen van de minderjarigen daarbij volledig uit het oog verliezen. Ook is volgens de Raad niet gebleken dat de man de vrouw bewust belemmert bij het nemen van (gezags)beslissingen over de minderjarigen. Hoewel de vrouw soms een verminderde draagkracht heeft, wordt zij hierdoor volgens de Raad niet zodanig belast dat zij voor de minderjarigen minder beschikbaar zou zijn. Gelet hierop adviseert de Raad om het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarigen in stand te laten. Voor de minderjarigen vindt de Raad het bovendien van belang dat de rechtbank duidelijkheid verschaft over de gezagspositie van de man.
2.3.4
Uit het onderzoek van de Raad blijkt verder dat de grootste zorgen zich momenteel niet richten op de samenwerking en communicatie tussen de ouders, maar op de wijze waarop het contact tussen de man en de minderjarigen verloopt. De Raad adviseert dan ook aan de ouders, kortgezegd, om hulpverlening in te zetten gericht op het verbeteren daarvan. Daarnaast dienen de ouders met elkaar basisafspraken te maken over de onderlinge oudercommunicatie. Om dat te bereiken, dienen zij volgens de Raad hierover eerst afzonderlijk van elkaar met de hulpverlening te spreken. De Raad geeft aan de hulpverlening mee om niet snel los te laten en ‘outreachend’ te werken.
2.4
Naar aanleiding van voornoemd rapport en advies van de Raad en de reacties van (de advocaten van) partijen daarop, heeft de rechtbank de zaak aangehouden voor de duur van zes maanden. De rechtbank heeft het verzoek vervolgens nader mondeling behandeld op 13 oktober 2021.
2.5
Primair handhaaft de vrouw haar verzoek. Als de rechtbank besluit om de beslissing op het verzoek wederom aan te houden, dan verzoekt de vrouw subsidiair om het gezag van de man in de tussenliggende periode te schorsen. Namens en door de vrouw is daartoe, voor zover van belang, aangevoerd dat de situatie op dit moment, een half jaar na het verschijnen van het raadsrapport, niet is verbeterd. De man houdt zich volgens de vrouw nog steeds volledig afzijdig, toont niet dan wel nauwelijks interesse in de minderjarigen en laat enkel van zich horen wanneer het hem uitkomt. Aangezien er tussen partijen nauwelijks sprake is van contact en de man slecht bereikbaar is, vindt de vrouw het moeilijk om gezamenlijk met hem het gezag over de minderjarigen uit te oefenen. Doordat de man heeft geweigerd om de daarvoor benodigde toestemmingsformulieren in te vullen, is de vrouw zonder toestemming van de man met de minderjarigen een weekend op vakantie geweest naar Duitsland. Daarnaast heeft de man pas onder druk van een gerechtelijke procedure zijn toestemming gegeven voor het aanvragen van een dyslexie-onderzoek voor [minderjarige] . Volgens de vrouw heeft de man hiervoor wel mondeling/telefonisch zijn toestemming gegeven, maar heeft hij vervolgens, ook na hem daaraan te herinneren, nagelaten om de nodige handtekeningen te zetten onder de toestemmingsformulieren. Ook is er, aldus de vrouw, slechts minimaal sprake van contact tussen de man en de minderjarigen. Het traject gericht op contact(herstel) vindt momenteel plaats onder begeleiding van zorgaanbieder De Gezinsmanager, waarbij de man zelf niets hoeft te regelen. Hoewel voornoemd traject moeizaam op gang is gekomen doordat de man meermaals te laat is verschenen, heeft De Gezinsmanager het traject verlengd met een vijftal contactmomenten. Afgesproken is dat de man eerst aanwezig is en pas daarna de minderjarigen. Daarnaast zal volgens de vrouw vanuit De Gezinsmanager nog een hulpverleningstraject starten gericht op het verbeteren van de onderlinge oudercommunicatie tussen partijen. Aangezien het doel van het traject nog niet is vastgesteld, is de duur van het traject nog onduidelijk. De vrouw betwijfelt ten slotte of de man precies weet wat het gezag inhoudt. Gezien het voorgaande is het volgens de vrouw noodzakelijk dat het gezamenlijk gezag van partijen wordt gewijzigd naar eenhoofdig gezag, waarbij de vrouw voortaan zal zijn belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen. Wel zal zij de man blijvend betrekken bij het wel en wee betreffende de minderjarigen en hem daarover informeren.
2.6
Namens de man is primair afwijzing van het verzoek bepleit. Subsidiair is verzocht om de beslissing op het verzoek voor zes maanden aan te houden in afwachting van het verloop en de resultaten van de hulpverlening. Volgens zijn advocaat heeft de man in het verleden spanningsklachten gehad waardoor hij het lastig vindt om bij een mondelinge behandeling aanwezig te zijn. De man wil het gezag over de minderjarigen graag behouden en positief contact met hen hebben. In de afgelopen periode is het contact tussen hem en de vrouw moeizaam verlopen, omdat hij problemen heeft gehad met zijn computer en e-mail. Ook kan de advocaat zich voorstellen dat de man mogelijk in de veronderstelling was dat het mondeling of via de app geven van zijn toestemming voldoende was voor de vakantiereis/het aanvragen van hulpverlening. Hoe dan ook, hij wil nu graag vooruit kijken. Hij is tevreden met het traject bij De Gezinsmanager dat is gericht op contact(herstel) tussen hem en de minderjarigen. Aangezien dat traject nog gaande is, vindt de man het nu te vroeg om te beslissen over het gezamenlijk gezag. Daarbij heeft de advocaat aangevoerd dat zij de man nu bijstaat en zij goed contact met hem heeft. Het contact tussen hem en de vrouw kan, indien gewenst, dan ook voorlopig via haar lopen.
2.7
De Raad verklaart bij de mondelinge behandeling dat het voor hem lastig is om een eenduidig advies te formuleren. Aan de ene kant bepleit de Raad om de zaak af te ronden en duidelijkheid te verschaffen over de gezagspositie van de man. Aan de andere kant wil de Raad de hulpverlening nog een kans geven en de resultaten daarvan afwachten. Volgens de Raad is (ook) tijdens het raadsonderzoek gebleken dat de man via e-mail moeilijk te bereiken is. De Raad heeft de indruk dat er van de man niet veel kan worden verwacht. Hoewel er volgens de Raad bij de man deels sprake is van overvraging, is er bij hem zeker ook sprake van gebrek aan inzet en betrokkenheid.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek
2.8
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt. Ingevolge artikel 1:253n lid 1 BW is artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechter bepalen dat het gezag over minderjarigen aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders de kinderen klem of verloren zouden raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
2.9
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, oordeelt de rechtbank dat de omstandigheden sinds partijen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen [minderjarige] en [minderjarige2 2] uitoefenen inmiddels zodanig zijn gewijzigd dat het verzoek van de vrouw tot wijziging van het gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag moet worden toegewezen. Hoewel de Raad in zijn rapport van 24 februari 2021 heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een situatie waarin de minderjarigen klem of verloren raken tussen de ouders bij instandhouding van het gezamenlijk gezag en de vrouw niet wordt belemmerd door de man bij het nemen van (gezags)beslissingen over de minderjarigen, is de rechtbank van oordeel dat wijziging van het gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag anderszins in het belang van de minderjarigen is. Daarmee is voldaan aan de tweede grond voor wijziging van het gezag zoals genoemd in artikel 1:253n BW. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
2.1
Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders na een scheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun minderjarige kinderen (blijven) uitoefenen. Voor de uitvoering van gezamenlijk gezag is echter vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarigen kunnen voordoen. Gebleken is dat partijen daartoe niet (meer) in staat zijn. De samenwerking en communicatie tussen partijen loopt al jarenlang stroef, de man geeft geen actieve uitvoering aan het gezag en de vrouw neemt vrijwel alle (gezags)beslissingen zelfstandig; bij de mondelinge behandeling zijn deze omstandigheden van de zijde van de man niet betwist. Vanuit de school van de minderjarigen en de hulpverlening is er veel moeite gedaan om de man te betrekken bij (gezags)zaken over de minderjarigen. Daarnaast is gebleken dat de vrouw in de praktijk wordt gehinderd bij het uitoefenen van het gezag. Zo is de vrouw, zonder de daarvoor benodigde toestemming van de man, met de minderjarigen een weekend op vakantie geweest naar Duitsland en heeft de man enkel onder druk van een door de vrouw aanhangig gemaakte kortgedingprocedure zijn toestemming verleend voor het aanvragen van een dyslexie-onderzoek voor [minderjarige] . Als onweersproken neemt de rechtbank aan dat de vrouw hiervoor tijdig telefonisch/via de app heeft verzocht om zijn toestemming te verlenen en hij daarmee weliswaar mondeling/via de app heeft ingestemd, maar dat hij vervolgens heeft geweigerd om de aan hem door de vrouw toegestuurde toestemmingsformulieren ondertekend terug te sturen. De man heeft vervolgens niet meer gereageerd, ook al heeft de vrouw met tussenkomst van de school van de minderjarigen en de hulpverlening hem er nog een aantal keer aan herinnerd. De rechtbank overweegt verder dat er geen sprake is van structureel fysiek contact tussen de man en de minderjarigen. Hierdoor is de man onvoldoende op de hoogte van de actuele (persoonlijke) omstandigheden van de minderjarigen en kan hij niet goed inschatten met welke gezagsbeslissingen het belang van de minderjarigen het meest is gebaat.
2.11
De rechtbank ziet geen aanleiding om de beslissing op het verzoek aan te houden in afwachting van de hulpverlening en de resultaten daarvan, zoals namens de man (subsidiair) is bepleit, omdat het doel van de hulpverlening voor de ouders nog onduidelijk is en niet aangegeven is waar er in de komende periode dan precies aan wordt gewerkt. Ook vindt de rechtbank het van doorslaggevend belang om nu duidelijkheid te verschaffen aan de minderjarigen en de ouders over het gezag. De rechtbank betrekt hierbij dat de Raad tijdens de mondelinge behandeling, acht maanden na het verschijnen van het rapport en advies van 24 februari 2021, heeft aangegeven het lastig te vinden om een eenduidig advies te geven en de Raad het (ook) van belang vindt om de zaak nu af te ronden en duidelijkheid te verschaffen over de gezagspositie van de man.
2.12
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen in die zin dat zij zal bepalen dat het gezag over de minderjarigen voortaan aan de vrouw alleen toekomt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.13
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de vrouw. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als één van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing.
2.14
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat het gezag over de minderjarigen:
- [minderjarige] , geboren te [x] op [geboortedatum] 2011;
- [minderjarige2 1] , geboren te [x] op [geboortedatum2] 2013,
voortaan aan de vrouw alleen toekomt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2021 door
mr. Toekoen, kinderrechter, bijgestaan door mr. Wallerbos als griffier.
(BW)
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.