In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 oktober 2021 een zorgmachtiging verleend voor de duur van twaalf maanden aan betrokkene, geboren in 1986, die momenteel verblijft in een accommodatie. De officier van justitie had verzocht om deze zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) vanwege de psychische stoornissen van betrokkene, waaronder schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen. Betrokkene heeft aangegeven geen hulp nodig te hebben en verzet zich tegen de zorgmachtiging, maar de rechtbank oordeelt dat er ernstig nadeel dreigt zonder verplichte zorg. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn en dat eerdere pogingen tot ambulante begeleiding niet succesvol zijn geweest.
De rechtbank heeft de verzoeken van de officier van justitie voor verplichte zorg, zoals het toedienen van voeding en medicatie, het verrichten van medische controles, en het beperken van de bewegingsvrijheid, toegewezen voor maximaal zes maanden. Echter, het verzoek om verplichte anticonceptie is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat niet voldaan is aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid, aangezien betrokkene al een implanon heeft dat nog tien tot twaalf maanden werkzaam is. De rechtbank benadrukt dat verplichte anticonceptie een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer vormt en dat er onvoldoende onderbouwing is voor de noodzaak hiervan. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend tot en met 12 oktober 2022, met de mogelijkheid tot herbeoordeling indien de situatie van betrokkene verandert.