In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een wapenhandelaar, en de minister van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn erkenning en wapenverlof door de korpschef, welke was gebaseerd op de Wet Wapens en Munitie (Wwm). De korpschef had in een besluit van 23 april 2019 de erkenning en het wapenverlof ingetrokken, omdat eiser niet langer te vertrouwen was met het onder zich hebben van wapens en munitie. Dit besluit werd door de minister in een bestreden besluit van 13 december 2019 gehandhaafd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van vermenging van commerciële belangen tussen de wapenhandel van eiser en een schietvereniging, wat in strijd is met de regelgeving. Daarnaast zijn er verschillende overtredingen geconstateerd, zoals het overdragen van munitie aan onbevoegden en het uitvoeren van munitie zonder de vereiste toestemming. Eiser heeft betoogd dat hij zich aan de regels hield, maar de rechtbank oordeelde dat de argumenten van de minister voldoende grondslag boden voor de intrekking van de erkenning en het wapenverlof.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en benadrukt dat de veiligheid van de samenleving voorop staat. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.