4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feitelijke vaststelling
De rechtbank stelt aan de hand van de bewijsmiddelen vast dat het volgende is gebeurd op 27 en 28 maart 2020 in de [adres] in Etten-Leur.
Verdachte was op 27 maart 2020 in de woning. Zijn moeder, [slachtoffer 2] , kreeg na het ontbijt bezoek van [naam 1] . [naam 1] was vanaf 11.00 of 12.00 uur in de woning. De kinderen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] speelden in de tuin. [slachtoffer 1] is niet gezien. [naam 1] heeft rond 12.30 uur de woning verlaten om na korte tijd weer terug te keren met koolbladeren voor [slachtoffer 2] . Verdachte heeft deze aangenomen van [naam 1] .
[slachtoffer 2] is vervolgens rond 12.50 uur gaan wandelen met [naam 2] . Verdachte heeft om 12.46 uur de winkel [naam 3] gebeld om te zeggen dat de door verdachte en zijn vrouw bestelde bank niet die dag bezorgd diende te worden. Verdachte heeft om 13.33 uur naar [slachtoffer 2] gebeld. Verdachte heeft [slachtoffer 2] gevraagd naar huis te komen om op [slachtoffer 4] te passen zodat hij naar het nieuwe huis kon gaan met [slachtoffer 3] , omdat [slachtoffer 1] ziek was. Beide telefoongesprekken zijn door verdachte gevoerd met de telefoon van [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 2] is rond 13.50 uur thuisgekomen. Zij heeft rond 14.30 uur gebeld met haar broer in Turkije en rond 15.30 uur met [naam 1] . Vervolgens heeft er boven in de woning een worsteling plaats gevonden tussen [slachtoffer 2] en verdachte waarbij verdachte [slachtoffer 2] heeft gewurgd.
Omstreeks 19.30 uur heeft [naam 2] gezien dat verdachte in een verder donkere en stille woning is, als zij aan de deur staat. Verdachte heeft tegen haar gezegd dat iedereen al slaapt. Verdachte heeft na het wurgen van [slachtoffer 2] meerdere zelfmoordpogingen ondernomen.
Op 28 maart 2020 heeft verdachte met diverse familieleden en vriendinnen van [slachtoffer 2] gebeld en berichten naar hen gestuurd en hen laten weten dat iedereen ziek op bed lag en dat niemand aanspreekbaar was. Verdachte heeft de woning ‘s middags verlaten om een afbreekmes en tiewraps te kopen. Hierna is hij weer teruggekomen. Aan het eind van de middag heeft verdachte de woning nogmaals verlaten. Hij heeft blikjes Red Bull gekocht en is gaan lopen.
In de woning zijn op 28 maart 2020 de levenloze lichamen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] aangetroffen. Alle slachtoffers blijken te zijn gewurgd. Bij zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] als [slachtoffer 4] was sprake van (onder meer) bandvormig letsel in de hals, dat veroorzaakt kan zijn door een snoer. Dit letsel past niet bij enkel manuele verwurging (met handen of armen). Bij [slachtoffer 2] is, gezien het letsel, ook nog sprake geweest van deels hevig uitwendig geweld op de romp. Bij [slachtoffer 1] is geconcludeerd dat er sprake is geweest van manuele verwurging óf ligatuurverwurging óf een combinatie van die twee.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij is gaan wandelen vóórdat zijn moeder is vertrokken. Deze verklaring strookt niet met de verklaring van [naam 2] , die zegt dat zij verdachte in huis heeft gezien toen zij [slachtoffer 2] kwam ophalen op 27 maart 2020 omstreeks 12.50 uur. Verdachte heeft [slachtoffer 2] gebeld tijdens haar wandeling met [naam 2] om te vragen of zij naar huis wilde komen. Dit was volgens de telefoongegevens om 13.33 uur. Verdachte was toen klaarblijkelijk ook thuis. Hij belde met de telefoon van [slachtoffer 1] . Er zijn geen getuigen die verdachte die dag buiten de woning hebben gezien en evenmin bevat het dossier enige andere aanwijzing dat verdachte op 27 maart 2020, op welk tijdstip dan ook, de woning heeft verlaten.
De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte thuis was op het moment dat [slachtoffer 2] met [naam 2] is gaan wandelen (circa 12.50 uur) en dat hij nog steeds thuis was toen hij [slachtoffer 2] belde (13.33 uur). Zijn verklaring dat hij niet thuis was toen zijn vrouw en kinderen zijn gedood, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Van een alibi (voor de feiten 1, 2 en 3) is dan ook geen sprake.
Ten aanzien van de dood van zijn moeder, [slachtoffer 2] (feit 4), heeft verdachte bekend dat hij haar heeft geslagen, gewurgd en vervolgens naar de andere slaapkamer heeft versleept.
Reactie van verdachte
Uit het dossier blijkt dat verdachte na de door hem gestelde vondst van de lichamen van zijn vrouw en kinderen niet heeft gebeld naar het alarmnummer 112 en geen hulp heeft ingeroepen van familie, vrienden of buren. Hij heeft verklaard dat hij wel enigszins heeft geprobeerd te reanimeren maar zonder eerst de snoeren, die hij aantrof om de halzen van de drie lichamen, te verwijderen. Die verwijderde hij, zo verklaart verdachte, pas op een veel later moment. Verdachte heeft na de gestelde vondst van de lichamen wél zijn moeder met een smoes naar huis laten komen, om vervolgens nog geruime tijd (anderhalf uur) in de woning met haar te verblijven zonder met haar over zijn gruwelijke vondst te spreken. [slachtoffer 2] heeft immers in haar gesprekken met [naam 1] en haar broer geen blijk gegeven van een dergelijk gesprek met verdachte of van enige wetenschap van de drie lichamen boven in de woning. Opvallend is ook dat verdachte die dag de meubelzaak heeft gebeld om te zeggen dat de bestelde bank niet geleverd hoefde te worden. Verder heeft verdachte een dag later, op 28 maart 2020, meerdere familieleden en vriendinnen van zijn moeder verteld of laten weten per WhatsApp dat iedereen ziek was, dat er sprake was van Corona, dat het gezin in quarantaine moest en hij heeft zelfs foto’s gestuurd van de – naar later bleek overleden – gezinsleden naar de ouders van [slachtoffer 1] in Turkije teneinde hen gerust te stellen en op afstand te houden. Op de rechterzijde van het gezicht van verdachtes zoon zijn aanwijzingen voor het aanbrengen van make-up aangetroffen. Mogelijk heeft verdachte daarmee de sporen van geweld proberen te verdoezelen voordat hij deze foto’s maakte. Voorts heeft verdachte na het doden van zijn moeder, meerdere pogingen gedaan om zelfmoord te plegen. Verdachte heeft op 28 maart 2020 aan het eind van de middag de woning definitief verlaten en heeft al die tijd geen hulp ingeroepen en niemand ingelicht over de dood van vrouw, kinderen en moeder.
Al deze handelingen én het ontbreken van een bij een dergelijke vondst passende reactie van verdachte, in samenhang bezien, maken dat de rechtbank de verklaring van verdachte omtrent het levenloos aantreffen van de lichamen van zijn vrouw en kinderen volstrekt ongeloofwaardig acht. De rechtbank is van oordeel dat de incongruentie juist wijst op betrokkenheid van verdachte bij het doden van zijn vrouw en kinderen. Zijn handelen past in een scenario van een plan om zijn gezin, zijn moeder en zichzelf om het leven te brengen.
Alternatief scenario
Verdachte heeft verklaard dat hij denkt dat er een derde, buitenlandse partij achter de dood van zijn vrouw en kinderen zat, maar dat hij weinig gegevens van ‘die mensen’ heeft. Het dossier bevat echter geen enkele aanwijzing voor betrokkenheid van derden bij de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Er zijn in de woning geen sporen van derden aangetroffen en er zijn geen getuigen die derden in of rond de woning hebben gezien. De stelling van de raadsman ‘the absence of evidence is not evidence of absence’ is juist, maar in dit geval is er geen enkele andere aanwijzing of zelfs maar begin van een aanwijzing van betrokkenheid van een derde partij. Daarbij komt dat verdachte slechts een vermoeden heeft uitgesproken dat deze partij erbij betrokken zou kunnen zijn. Hij heeft zelf geen concrete aanwijzingen kunnen noemen waaruit blijkt dat deze partij achter de dood van zijn vrouw en kinderen kan zitten. Verdachte heeft dit vermoeden ook pas in een relatief laat stadium, namelijk in zijn vierde verhoor op 17 april 2020, geuit en geen enkel aanknopingspunt geboden waar de politie nader onderzoek naar had kunnen verrichten. Verdachte heeft verklaard het zelf ook een ongeloofwaardig verhaal te vinden.
Evenmin is er een reden aangevoerd waarom een buitenlandse partij - als deze al zou bestaan - waarvan verdachte geld zou hebben geleend maar inmiddels ook al had terugbetaald, verdachtes vrouw en kinderen zou willen ombrengen.
Dat door de politie niet is gezocht in kleding van verdachte in de door verdachte gehuurde opslagbox, kan niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een onvolledig onderzoek. Met de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat de aan- of afwezigheid van een briefje in een jaszak die in de opslagbox zou zijn die verdachte huurde, niet zou kunnen bijdragen aan het onderzoek. Verdachtes verklaring dat er ‘heel misschien’ een briefje in een oude jaszak zit, maar dat hij denkt van niet, alleen was onvoldoende om een nader onderzoek in te stellen.
Dat eventuele sporen op de kast mogelijk de verklaring van verdachte over het aantreffen van [slachtoffer 3] zouden hebben kunnen onderbouwen, maakt niet dat het uitblijven van een dergelijk onderzoek zorgt voor een onvolledig onderzoek. Al zouden er sporen van [slachtoffer 3] op de kast te vinden zijn, dan sluit dat niet de betrokkenheid van verdachte uit. Het zou ook geen harde aanwijzing vormen dat verdachte zijn verhaal omtrent een derde partij klopt.
Motief
Verdachte heeft zelf wel een motief. Jarenlange schulden, opgebouwd door een ernstige gokverslaving hebben eraan bijgedragen dat verdachte in financiële nood zat. Het gezin woonde al enige maanden bij [slachtoffer 2] , verdachtes moeder, omdat de hypotheek van hun vorige woning niet meer betaald werd door verdachte en die woning per executieverkoop is verkocht. Het aanzienlijke bedrag aan overwaarde van die woning is in korte tijd door verdachte opgemaakt, aan het afbetalen van schulden, zo heeft hij verklaard. Verdachte heeft getracht een andere, veel duurdere, woning te kopen, in de [naam 4] te Etten-Leur, maar heeft niet kunnen voldoen aan het storten van de waarborgsom, waarna er een hoge boete werd opgelegd. Verdachte heeft niemand op de hoogte gesteld van de ernst van de financiële nood van het gezin. Hij heeft ook tegen niemand verteld dat het huis aan de [naam 4] niet meer door zou gaan. Verdachte heeft gezegd, nadat het al vele malen was uitgesteld, dat zij in de week van 27 maart 2020 de sleutel zouden krijgen van de nieuwe woning. Getuigen hebben verklaard dat zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] en de beide kinderen zich erop verheugden dat het gezin van verdachte weer een eigen woning zou krijgen. Dat [slachtoffer 1] wel wist dat de woning aan de [naam 4] niet doorging zoals verdachte stelt, acht de rechtbank niet aannemelijk, mede gelet op de verklaring van haar moeder dat zij en [slachtoffer 1] zo’n vijf tot zes keer per dag contact hadden en dat [slachtoffer 1] had gezegd dat ze zich verheugde op de nieuwe woning. Zij heeft ook aangegeven in de winkel dat er haast was geboden bij de aanschaf van een bank vanwege de oplevering van het huis aan de [naam 4] . Die bank zou daar ook worden afgeleverd. Het is verdachte geweest die op 27 maart 2020 heeft gebeld dat die bank niet afgeleverd hoefde te worden. Dat [slachtoffer 1] wel wist dat de woning niet doorging, maar hierover tegen de buitenwereld - ook tegen haar ouders met wie zij zeer intensief contact had - bleef liegen omdat het plan om met het gezin naar Turkije te gaan op tegenstand zou stuiten, zoals verdachte heeft verklaard, is niet aannemelijk.
Tussenconclusie
Gelet op de ongeloofwaardige verklaring van verdachte, zijn beschreven reactie op de dood van zijn gezinsleden en het uitblijven van een bij de door hem geschetste situatie passende reactie, alsmede het aanwezige motief en de omstandigheid dat alle slachtoffers op dezelfde wijze, namelijk door middel van verwurging om het leven zijn gekomen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zowel [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] als [slachtoffer 2] opzettelijk om het leven heeft gebracht.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is de vraag of verdachte schuldig is aan moord of doodslag bij de afzonderlijke delicten.
Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Over het daadwerkelijke delictscenario is weinig bekend. Verdachte heeft geen openheid gegeven over wat er precies is voorgevallen. De kinderen zijn in de ochtend nog gezien door [naam 1] . Met [slachtoffer 1] kon na donderdag 26 maart 2020 geen contact meer worden gelegd volgens haar ouders en dat was opmerkelijk omdat zij gewoonlijk enkele malen per dag contact hadden. Geen van de getuigen heeft [slachtoffer 1] op 27 maart 2020 nog gezien of gehoord. Volgens verdachte is zij na het ontbijt terug naar bed gegaan. Die verklaring van verdachte wordt niet door overige bewijsmiddelen ondersteund. Wat er precies is gebeurd, op welk tijdstip en in welke volgorde verdachte de vier slachtoffers om het leven heeft gebracht, is onduidelijk gebleven.
Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen in welke volgorde verdachte de vier slachtoffers heeft gedood, acht de rechtbank - gelet op de verklaringen van haar broer [naam 7] , haar vriendin [naam 1] , de telefoongegevens en de verklaring van verdachte - aannemelijk dat [slachtoffer 2] als laatste, in ieder geval na 27 maart 2020 15.30 uur om het leven is gebracht. Zij is als laatste in leven gezien.
Ten aanzien van voorbedachte raad bij de feiten 1,2 en 3, de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3]
Bij alle vier de slachtoffers is er sprake geweest van eenzelfde modus operandi, namelijk verwurging. Uit het aangetroffen letsel is af te leiden dat bij drie slachtoffers (ook) gebruik is gemaakt van een voorwerp met langwerpig dunne structuur zoals een snoer.
Gelet op het sporenbeeld gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte bij de verwurgingen, de in de woning aangetroffen snoeren, heeft gebruikt. Alleen bij [slachtoffer 1] staat dat niet vast aangezien geen snoerspoor in haar hals is te zien. Een verwurging door middel van ligatuurstrangulatie (met bijvoorbeeld een zachte of brede ligatuur of een over kledij aangetrokken ligatuur om de hals) acht de patholoog-anatoom niet uitgesloten. Dat hoeft geen zichtbaar snoerspoor achter te laten. Er is daarom geconcludeerd dat haar letsel duidt op manuele- óf ligatuurverwurging óf een combinatie van die twee.
Verdachtes handelswijze past bij een scenario van een plan om zijn gezin, zijn moeder en zichzelf om het leven te brengen. Over op welk moment in dat geval zo’n plan door verdachte is opgevat, biedt het dossier echter onvoldoende uitsluitsel.
De gevonden (sporen van) Oxycodon in de woning, in het glasvocht en de urine van [slachtoffer 1] en in het bloed, glasvocht en de urine van [slachtoffer 2] , passen weliswaar bij een voorgenomen plan om hen te drogeren en de situatie mogelijk op die wijze onder controle houden, zoals door de officieren van justitie is aangevoerd maar het dossier bevat hiervoor onvoldoende aanknopingspunten.
Op grond van de resultaten van het toxicologisch onderzoek kan tot beïnvloeding van het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer 1] ten tijde van het overlijden door Oxycodon niet worden geconcludeerd. Uit het rapport van het NFI is gebleken dat de Oxycodon zes uur of langer vóór het intreden van de dood van [slachtoffer 1] was ingenomen of toegediend.
Met betrekking tot [slachtoffer 2] blijkt uit toxicologisch onderzoek dat haar bewustzijn/gedrag weliswaar zijn beïnvloed door het aanwezige Oxycodon, maar dat de mate van de effecten afhankelijk van de gewenning aan Oxycodon. Het dossier bevat over de (mate van) gewenning van [slachtoffer 2] aan Oxycodon geen informatie. Bij [slachtoffer 2] was het volgens het NFI niet mogelijk om uit alleen een bloedconcentratie zowel de dosis als het tijdsverloop van de Oxycodon af te leiden.
Het is dus niet vast te stellen hoe lang vóór het overlijden Oxycodon is gebruikt of toegediend zodat ook niet vastgesteld kan worden of dat kan worden gezien als aanwijzing dat er al eerder een plan was om de slachtoffers om het leven te brengen. Als het door toedoen van verdachte is gebeurd, kan het ook op een eerder tijdstip gedaan zijn en met een ander doel.
Dat er bij het eerste slachtoffer mogelijk al sprake is geweest van gepland handelen, met voorbedachte raad, kan niet worden uitgesloten maar kan aan de hand van het dossier ook niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Het vervolgens ombrengen van de andere slachtoffers waarbij eenzelfde modus operandi werd gebruikt, duidt in de ogen van de rechtbank wel op voorbedachte raad.
Maar nu niet is valt vast te stellen in welke volgorde verdachte heeft gehandeld, kan noch bij de dood van [slachtoffer 1] , noch bij die van [slachtoffer 4] , noch bij die van [slachtoffer 3] worden vastgesteld of hierbij sprake was van voorbedachte raad. Verdachte wordt dan ook ten aanzien van zowel feit 1, feit 2 als feit 3 vrijgesproken van de impliciet tenlastegelegde moord, maar veroordeeld wegens de impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag.
Ten aanzien van voorbedachte raad bij feit 4, de dood van [slachtoffer 2]
Over het om het leven brengen van zijn moeder [slachtoffer 2] , heeft verdachte verklaard dat hij zijn moeder heeft gebeld en heeft gezegd dat zij naar huis moest komen om op één van de kinderen te passen. Deze verklaring is bevestigd door [naam 2] . Na enige tijd in het huis te zijn geweest, zijn zij volgens verdachte samen naar boven gegaan waar – na het zien van de lichamen – een worsteling plaatsvond tussen hen. Verdachte heeft zijn moeder met een vuist geslagen. Haar gebitsprothese is hierbij uit haar mond geraakt. Verdachte heeft haar vervolgens gewurgd. Verdachte heeft verklaard dat hij haar met zijn handen of zijn armen heeft gewurgd.
Het NFI heeft bij het vaststellen van de doodsoorzaak van [slachtoffer 2] geconstateerd dat er sprake is geweest van ligatuurverwurging (met een langwerpige, dunne structuur) en mogelijk daarnaast ook manuele verwurging (met een lichaamsdeel zoals handen of armen). In de woning is bovendien een donkerkleurige kabel aangetroffen met bloedsporen, waarvan het DNA-spoor matcht met het DNA van [slachtoffer 2] . Verdachtes verklaring dat hij haar met zijn handen of armen heeft gewurgd, is dan ook aantoonbaar onjuist.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verdachte, nadat hij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , en mogelijk ook [slachtoffer 1] , door ligatuurverwurging, met gebruik van een snoer om het leven had gebracht, deze modus operandi op dezelfde wijze later ook bij zijn moeder heeft toegepast.
Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling zoals de verdediging heeft gesteld. De uiterlijke verschijningsvorm wijst op planmatig handelen, waarbij verdachte de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad.
Daarnaast ziet de rechtbank ook in het telefoongesprek van verdachte waarin hij zijn moeder met een smoes naar huis heeft laten komen, waarna zij samen nog geruime tijd samen in het huis hebben verbleven, concrete aanwijzingen dat verdachte gelegenheid heeft gehad om zich te beraden over zijn daad en de gevolgen hiervan.
De rechtbank acht verdachte om bovenstaande redenen schuldig aan moord op zijn moeder [slachtoffer 2] .