ECLI:NL:RBZWB:2021:5583

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9501
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering na eerstejaars beoordeling door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van een Ziektewet-uitkering. Eiser, die op uitzendbasis als productiemedewerker werkte, had zich op 31 oktober 2018 ziek gemeld vanwege rugklachten. Het UWV had op 16 januari 2020 in een primair besluit bepaald dat eiser vanaf 17 februari 2020 geen recht meer had op een Ziektewet-uitkering, wat in het bestreden besluit van 15 oktober 2020 werd bevestigd. Eiser ging hiertegen in beroep.

Tijdens de zitting op 14 oktober 2021 zijn partijen niet verschenen. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken. De rechtbank concludeert dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld bij de medische beoordeling van eiser. De verzekeringsartsen hebben vastgesteld dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is en dat hij in staat is om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank heeft de rapportages van de artsen van het UWV als voldoende onderbouwd beschouwd en heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV terecht de Ziektewet-uitkering van eiser heeft beëindigd per 17 februari 2020, omdat eiser in staat werd geacht om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9501 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 16 januari 2020 (primair besluit) heeft het UWV in het kader van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) bepaald dat eiser vanaf 17 februari 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
In het besluit van 15 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank van 14 oktober 2021.
Partijen zijn, na voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is op uitzendbasis werkzaam geweest als productiemedewerker op basis van een contract tot 5 november 2018. Voor dat werk is hij op 31 oktober 2018 uitgevallen vanwege rugklachten die uitstralen naar het rechterbeen. Het UWV heeft eiser vervolgens een ZW-uitkering toegekend.
Bij het primaire besluit heeft het UWV na een EZWb de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 17 februari 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 17 februari 2020 omdat eiser ten minste 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziek meldde.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een primaire arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Primaire arts [naam arts] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts H.E. van der Vorst het dossier bestudeerd en eiser gezien op haar spreekuur van 18 december 2019. Zij heeft gerapporteerd dat eiser claimt niet werkzaam te kunnen zijn, maar dat er geen sprake is van een zogenoemde GBM-situatie (geen benutbare mogelijkheden). Wel is er een stoornis, waardoor eiser beperkingen heeft in het persoonlijk/sociaal functioneren. Zo is hij beperkt in het inzicht in eigen kunnen en moet hij vanwege behandelingen beperkt worden voor persoonlijk risico en beroepsmatig autorijden. Ook voor de klachten van het bewegingsapparaat kunnen volgens de richtlijnen beperkingen worden aangenomen. Hiermee is volgens [naam arts] eisers maatgevende arbeid niet als passend te beschouwen.
Eiser is verder niet bekend met een ernstige aandoening die energetische beperkingen geeft, hij is niet verminderd beschikbaar vanwege te volgen behandelingen, noch bestaat er uit preventief oogpunt de noodzaak voor een duurbeperking.
Eiser heeft per 18 december 2019 verminderde benutbare mogelijkheden, als gevolg van ziekte of gebrek. De beperkingen en de belastbaarheid als gevolg daarvan heeft primaire arts [naam arts] neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 24 december 2019.
5.2
Verzekeringsarts b&b E.J.M. van Paridon heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Hij heeft eiser gezien en onderzocht op de hoorzitting en het spreekuur van 16 september 2020. Hij rapporteert dat uit de bezwaren geen nieuwe medische feiten naar voren zijn gekomen en in de ingebrachte informatie ziet de verzekeringsarts b&b geen aanleiding de primair aangegeven stoornissen en klachtencomplexen voor onjuist te houden.
Van Paridon merkt op dat eiser meent medisch volledig arbeidsongeschikt te zijn en alleen wat vrijwilligerswerk te kunnen doen. De verzekeringsarts b&b concludeert echter dat eiser niet valt in een van de uitzonderingscategorieën op grond waarvan tot gbm kan worden gekomen, zodat de primaire arts terecht benutbare mogelijkheden voor eiser heeft aangenomen. Ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren als gevolg van Asperger kan de verzekeringsarts b&b eiser volgen in het feit dat deze te zwaar zijn aangezet. De beperkingen zijn al eerder in kaart gebracht en zullen weer overeenkomstig worden weergegeven. De toegevoegde beperkingen komen hiermee te vervallen.
Voor de nieuwere problematiek (schouder/rug) zoekt de verzekeringsarts b&b aansluiting bij de richtlijnen hiervoor uit de standaard ‘Duurbelasting in arbeid’. Specifiek gericht op eisers situatie overweegt de verzekeringsarts b&b dat het geen aandoeningen betreft die veelal met een tekort aan energie gepaard gaan. Van dergelijke stoornissen is geen sprake. Er is ook geen sprake van een langdurig, niet fysiologisch niveau van activatie. Verder is er geen sprake van een verstoorde slaap die als symptoom van ziekte kan worden beschouwd en wel als onderdeel van het symptoomprofiel bij stemmingsstoornis die vervolgens dan de noodzaak van extra recuperatietijd en/of -periodes met zich brengt. Eiser heeft geen (dag)behandeling op indicatie van een medisch of paramedisch beroepsbeoefenaar. Er is niet gebleken van extra tijd voor zelfzorg en/of reistijd. Ook is er geen sprake van in de standaard benoemde stoornissen. Van Paridon concludeert dat er geen indicatie is op grond van de richtlijn. Hij ziet wel aanleiding de FML te wijzigen, zodanig dat de beperkingen en de belastbaarheid van eiser in overeenstemming met zijn rapportage worden vastgelegd in de FML van 22 september 2020.
5.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat door het UWV in onvoldoende mate rekening is gehouden met de door en namens hem ingebrachte (medische) gegevens. Hij meent dat er van ernstigere gebreken en beperkingen sprake is en dat hij minder belastbaar is dan is gesteld. In ieder geval acht eiser zich niet in staat werkzaamheden fulltime te verrichten. Eiser meent dat alle beschikbaar gestelde medische informatie en ‘zijn verhaal’ zijn standpunt volledig arbeidsongeschikt te zijn ondersteunen.
Mocht de rechtbank dat standpunt niet overnemen, dan vindt eiser dat de rechtbank een onafhankelijk deskundige moet aanstellen om tot een eerlijk(er) afgewogen beslissing te komen. Eiser acht zich niet in staat bedrijfsmatige werkzaamheden te verrichten en beoogt de zaak in volle omvang aan de rechtbank voor te leggen.
5.4
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de klachten die verband houden met het syndroom van Asperger en de pijnklachten van de rug met uitstraling naar een been. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts b&b zijn afwegingen en conclusies uitgebreid en zorgvuldig heeft gemotiveerd en dat daar door eiser geen andersluidende medische informatie tegenover is gesteld, die bij de rechtbank twijfels heeft kunnen oproepen. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende reden om een deskundige in te schakelen. Ook overigens is niet gebleken dat in de FML van 22 september 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten (Sbc-code 111010), medewerker intern transport (Sbc-code 111220) en assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (Sbc-code 267071).
6.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 15 januari 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 14 oktober 2020
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Het standpunt van eiser dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank eerder heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering als eiser niet meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 17 februari 2020.
8.
Conclusie
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 4 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De rechter is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.