ECLI:NL:RBZWB:2021:5616

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
BRE-20_6745
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 november 2021 uitspraak gedaan in het verzet van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 11 december 2020, waarbij het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. De belanghebbende, woonachtig in Polen, had op 14 januari 2021 verzet aangetekend tegen deze uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet had gereageerd op verzoeken om een adres in Nederland op te geven en dat het verschuldigde griffierecht van € 47 niet was betaald binnen de gestelde termijn. De rechtbank heeft de gronden van het verzet beoordeeld en geconcludeerd dat de belanghebbende niet in verzuim was geweest, omdat er geen overtuigende redenen waren aangevoerd voor het niet betalen van het griffierecht. De rechtbank heeft daarom het verzet ongegrond verklaard en bevestigd dat de eerdere uitspraak terecht was gedaan. De belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/6745
uitspraak van 5 november 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], Polen,
belanghebbende,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 11 december 2020, verzonden op 15 december 2020.

1.Behandeling van het verzet

1.1.
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet betalen van het griffierecht.
1.2.
Bij brief van 14 januari 2021 heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.
1.3.
Belanghebbende heeft niet aangegeven gehoord te willen worden.

2.Feiten en de gronden van het verzet

2.1.
Bij brief van 6 november 2019, binnengekomen bij de Belastingdienst op 12 december 2019, heeft belanghebbende gereageerd op de uitspraak op bezwaar van de inspecteur. De inspecteur heeft deze brief aangemerkt als een beroepschrift en doorgezonden naar de rechtbank omdat de rechtbank bevoegd is het beroepschrift te behandelen. Het beroep is op 2 juni 2020 ter griffie ontvangen. Voor het instellen van het beroep is griffierecht verschuldigd van € 47. De griffier heeft belanghebbende daarover schriftelijk geïnformeerd.
2.2.
Bij brief van 8 juni 2020 heeft de griffier, omdat belanghebbende in het buitenland woont, gevraagd om een adres in Nederland op te geven. Hier heeft belanghebbende niet op gereageerd.
2.3.
Bij aangetekend schrijven van 3 juli 2020 heeft de griffier van de rechtbank belanghebbende nogmaals erop gewezen dat deze ter zake van het instellen het beroep een griffierecht van € 47 is verschuldigd. In dit schrijven is vermeld dat het griffierecht uiterlijk op binnen vier weken na dagtekening van de brief diende te zijn betaald, en dat bij niet tijdige betaling het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
Deze brief is volgens ingewonnen gegevens bij PostNL afgeleverd op het door belanghebbende doorgegeven adres.
2.4.
Het verschuldigde griffierecht is niet betaald.
2.5.
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van de rechtbank is het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
2.6.
De gronden waarop het verzet van belanghebbende baseert staan vermeld in het verzetschrift.

3.Beoordeling van het verzet

3.1.
Belanghebbende is voor het door haar ingestelde beroep € 47 aan griffierecht verschuldigd (artikel 8:41, eerste en derde, lid van de Awb). Het griffierecht dient binnen vier weken na de verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort (artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb). Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 8:41, zesde lid, van de Awb).
3.2.
Vaststaat dat het griffierecht niet is betaald voor het einde van de daartoe gestelde termijn. Gelet op het bepaalde in artikel 8:41 van de Awb zal een beroep dan niet-ontvankelijk worden verklaard, tenzij geoordeeld moet worden dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
3.3.
In het verzetschrift geeft belanghebbende aan dat hij het vervelend vind dat door één of andere reden de betaling niet is voldaan en dat als er een nieuwe factuur naar zijn postadres in Nederland wordt verzonden, hij alsnog het verschuldigde griffierecht zal voldoen.
3.4.
Met enkel het aangeven dat door één of andere reden de betaling niet is voldaan is niet aangetoond dat er sprake is van een omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs geoordeeld moet worden dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Ook het alsnog willen betalen van het griffierecht geeft geen aanleiding om anders te oordelen. Bij de in 2.3. genoemde brief is nogmaals een termijn gegeven om het verzuim te herstellen, waarbij is medegedeeld dat bij het niet (tijdig) betalen van het griffierecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard kan worden. Belanghebbende heeft verzuimd dit te doen en het verzuim kan niet alsnog in verzet worden hersteld.
3.5.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het beroep van belanghebbende bij de in verzet bestreden uitspraak van de rechtbank terecht niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het niet betalen van het griffierecht. Het verzet moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 5 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl
.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.