In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 november 2021 uitspraak gedaan in het verzet van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 11 december 2020, waarbij het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. De belanghebbende, woonachtig in Polen, had op 14 januari 2021 verzet aangetekend tegen deze uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet had gereageerd op verzoeken om een adres in Nederland op te geven en dat het verschuldigde griffierecht van € 47 niet was betaald binnen de gestelde termijn. De rechtbank heeft de gronden van het verzet beoordeeld en geconcludeerd dat de belanghebbende niet in verzuim was geweest, omdat er geen overtuigende redenen waren aangevoerd voor het niet betalen van het griffierecht. De rechtbank heeft daarom het verzet ongegrond verklaard en bevestigd dat de eerdere uitspraak terecht was gedaan. De belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.