ECLI:NL:RBZWB:2021:5641

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6327
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de definitie van parkeren

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die hem was opgelegd op 23 maart 2020. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna de belanghebbende beroep instelde. Tijdens de zitting op 1 november 2021 werd de belanghebbende gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende op 20 maart 2020 zijn auto had stilgezet aan de [Straat] te [plaats]. Tijdens twee controles door een scanauto werd geconstateerd dat er geen parkeerbelasting was betaald. De belanghebbende voerde aan dat zijn auto slechts vier minuten had stilgestaan en dat hij zijn dochter had opgehaald. Hij toonde aan dat hij op dezelfde dag wel parkeerbelasting had betaald voor een andere periode. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat er sprake was van parkeren, wat volgens de wet belastingplichtig is.

De rechtbank oordeelde dat het stilzetten van de auto gedurende minimaal zes minuten niet kan worden gekwalificeerd als 'onmiddellijk in- en uitstappen'. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat er geen parkeerbelasting was betaald voor de periode waarin de auto was stilgezet. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/6327
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg,

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 april 2020 het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021. Daar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar] .

Overwegingen

1. Belanghebbende heeft op 20 maart 2020 een auto met kenteken [kenteken] tot stilstand gebracht aan de [Straat] te [plaats]. Tijdens een eerste controle omstreeks 11:57 uur en een tweede controle omstreeks 12:03 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is betaald. Daarom is aan belanghebbende met dagtekening 23 maart 2020 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 1,- verhoogd met een bedrag van € 54.- vanwege gemaakte kosten.
2. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of er sprake is van parkeren.
3. Belanghebbende stelt dat de auto slechts vier minuten op de parkeerplaats heeft stilgestaan. Zijn partner haalde op de betreffende dag hun dochter op om met hond in het bos te gaan wandelen. Zijn dochter woont op de zevende verdieping van een appartementencomplex. Belanghebbende heeft verwezen naar een screenshot van een Whatsapp-gesprek met zijn dochter. Om aan te tonen dat hij wel parkeerbelasting betaald als hij daadwerkelijk (en ook voor korte duur) staat geparkeerd, heeft belanghebbende verwezen naar een screenshot van zijn Yellowbrick-App waaruit volgt dat hij op dezelfde dag van 13:16 tot 13:24 uur parkeerbelasting heeft betaald.
4. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd aangezien sprake was van parkeren. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij verwezen naar de door hem overgelegde scangegevens. De heffingsambtenaar stelt verder dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen.
5. Uit vaste rechtspraak volgt dat onder het begrip ‘onmiddellijk in- en uitstappen’ slechts handelingen kunnen worden verstaan die een daadwerkelijk in- en uitstappen uit de auto vormen. Het gedurende twee à drie minuten op de parkeerplaats stilzetten van de auto kan daaronder niet worden begrepen. Het doen staan van een voertuig in een parkeervak is voldoende om belastingplichtig te zijn. Ook als iemand de auto niet verlaat, maar met draaiende motor staat te wachten.
6. Uit de door de heffingsambtenaar overgelegde scanfoto’s volgt dat de auto van belanghebbende gedurende minimaal zes minuten op de parkeerplaats heeft stilgestaan. De rechtbank is van oordeel dat in die situatie geen sprake is van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. Belanghebbendes goede bedoelingen en het gegeven dat hij op diezelfde dag voor een relatief korte periode dat hij met de auto geparkeerd heeft gestaan wel de verschuldigde parkeerbelasting heeft betaald, maken niet dat in het onderhavige geval sprake is van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. Nu tussen partijen niet in geschil is dat voor het parkeren van de auto op het onderhavige tijdstip geen parkeerbelasting is betaald, is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
7. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is ter zitting gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 1 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Bijlage wettelijk kader

Artikel 225, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet
1. In het kader van de parkeerregulering kunnen de volgende belastingen worden geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
b. (…)
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2020
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a. parkeren: het gedurende een aangesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.