ECLI:NL:RBZWB:2021:5642

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6870
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de vraag of sprake was van parkeren of onmiddellijk in- en uitstappen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had op 25 mei 2020 een naheffingsaanslag opgelegd aan de belanghebbende, omdat er geen parkeerbelasting was betaald voor een auto die op dat moment aan de Beukenstraat te Tilburg stond. De belanghebbende stelde dat hij slechts bezig was met het onmiddellijk in- en uitstappen van personen, en dat hij zijn auto had voorgereden om zijn partner met hun puppy in te laten stappen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de belanghebbende niet is verschenen, terwijl de heffingsambtenaar wel vertegenwoordigd was.

De rechtbank overwoog dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen. De heffingsambtenaar had scangegevens overgelegd die aantoonden dat de auto gedurende twee à drie minuten stil had gestaan, wat volgens de rechtbank niet onder de uitzondering voor onmiddellijk in- en uitstappen valt. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat het stilzetten van de auto in een parkeervak voldoende is om belastingplichtig te zijn, ongeacht of de bestuurder in de auto zat of niet.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werd medegedeeld dat zij binnen zes weken hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/6870
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg,

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 juni 2020 het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021. Daar zijn verschenen en gehoord namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar]. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

Overwegingen

1. Belanghebbende heeft op 22 mei 2020 een auto met kenteken [kenteken] tot stilstand gebracht aan de Beukenstraat te Tilburg. Tijdens een controle omstreeks 11:27 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is betaald. Daarom is aan belanghebbende met dagtekening 25 mei 2020 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 1,- verhoogd met een bedrag van € 54.- vanwege gemaakte kosten.
2. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of er sprake is van parkeren, dan wel het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. Tussen partijen is niet geschil dat belanghebbende geen parkeerbelasting heeft betaald.
3. Belanghebbende stelt dat sprake was van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. Op de betreffende dag heeft belanghebbende de auto uit de parkeergarage gehaald om vervolgens naar Giethoorn te rijden. Om bij de auto in de parkeergarage te komen, heeft belanghebbende gebruik gemaakt van de brandtrap. Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij en zijn partner het niet verantwoord vinden om hun puppy van destijds vijf maanden van de brandtrap te tillen en hij er daarom voor heeft gekozen de auto voor te rijden, waar hij vervolgens zijn partner met de puppy aan de kant van de weg heeft laten instappen. Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat hij zijn auto altijd in de parkeergarage behorend bij zijn woning aan de [adres] parkeert en zijn partner voor haar auto in het bezit is van een parkeervergunning om aan de weg te parkeren.
4. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd aangezien sprake was van parkeren. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij verwezen naar de door hem overgelegde scangegevens. De heffingsambtenaar stelt verder dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. De heffingsambtenaar heeft verder aangevoerd dat op de foto’s niet te zien is dat er iemand in de auto zit.
5. Uit vaste rechtspraak volgt dat onder het begrip ‘onmiddellijk in- en uitstappen’ slechts handelingen kunnen worden verstaan die een daadwerkelijk in- en uitstappen uit de auto vormen. Het gedurende twee à drie minuten op de parkeerplaats stilzetten van de auto kan daaronder niet worden begrepen. Het doen staan van een voertuig in een parkeervak is voldoende om belastingplichtig te zijn. Ook als iemand de auto niet verlaat, maar met draaiende motor staat te wachten.
6. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende zijn stelling dat zijn partner met de puppy klaar stond om in te stappen onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de scanfoto’s blijkt immers niet dat er iemand klaar staat om in te stappen en evenmin is hierop te zien dat belanghebbende zich ten tijde van de constatering in de auto bevond. Nu daarmee niet aannemelijk is geworden dat sprake is van het onmiddellijk- in en uitstappen van personen, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
7. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is ter zitting gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 1 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Bijlage wettelijk kader

Artikel 225, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet
1. In het kader van de parkeerregulering kunnen de volgende belastingen worden geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
b. (…)
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2020
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a. parkeren: het gedurende een aangesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.