In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had op 25 mei 2020 een naheffingsaanslag opgelegd aan de belanghebbende, omdat er geen parkeerbelasting was betaald voor een auto die op dat moment aan de Beukenstraat te Tilburg stond. De belanghebbende stelde dat hij slechts bezig was met het onmiddellijk in- en uitstappen van personen, en dat hij zijn auto had voorgereden om zijn partner met hun puppy in te laten stappen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de belanghebbende niet is verschenen, terwijl de heffingsambtenaar wel vertegenwoordigd was.
De rechtbank overwoog dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen. De heffingsambtenaar had scangegevens overgelegd die aantoonden dat de auto gedurende twee à drie minuten stil had gestaan, wat volgens de rechtbank niet onder de uitzondering voor onmiddellijk in- en uitstappen valt. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat het stilzetten van de auto in een parkeervak voldoende is om belastingplichtig te zijn, ongeacht of de bestuurder in de auto zat of niet.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werd medegedeeld dat zij binnen zes weken hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.