ECLI:NL:RBZWB:2021:5652

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8956
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de definitie van parkeren in de gemeente Breda

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had op 30 september 2020 het bezwaar van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard. De belanghebbende had op 5 juni 2020 zijn auto kort stilgezet in een aangewezen parkeerzone om zijn zoon van school op te halen. De heffingsambtenaar stelde dat de belanghebbende parkeerbelasting verschuldigd was, omdat hij geparkeerd stond in een parkeervak, terwijl de belanghebbende betoogde dat hij slechts kort had stilgestaan en niet geparkeerd had.

Tijdens de zitting op 1 november 2021 was de belanghebbende niet aanwezig, maar de rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze was verzonden. De rechtbank heeft de argumenten van de heffingsambtenaar en de belanghebbende overwogen. De heffingsambtenaar had foto’s overgelegd van de parkeerlocatie en de verkeersborden, maar de rechtbank oordeelde dat de verplichting om parkeerbelasting te betalen niet voldoende kenbaar was gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de term 'Kiss & Ride' niet duidelijk gedefinieerd was en dat het voor de belanghebbende niet evident was dat hij parkeerbelasting verschuldigd was voor het kort stilzetten van zijn auto.

De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en herroepte de naheffingsaanslag. Tevens werd bepaald dat de heffingsambtenaar het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 diende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/8956
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant),
de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 september 2020 het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag) ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021. Daar zijn verschenen en gehoord namens de heffingsambtenaar [naam] .
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 27 juli 2021 aan het door hem opgegeven adres, [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 29 juli 2021 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres aan de belanghebbende is aangeboden. De zitting heeft daarom zonder aanwezigheid van belanghebbende plaatsgevonden.

Overwegingen

1. Belanghebbende heeft op 5 juni 2020 een auto van het merk [merk] met het kenteken [kenteken] tot stilstand gebracht aan de Nassausingel te Breda. Deze plaats is door de gemeente aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1]
2. Tijdens een controle op 5 juni 2020 omstreeks 15:44 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan. Aan belanghebbende is daarom met dagtekening 10 juni 2020 een naheffingsaanslag opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 2,30. Dit bedrag is verhoogd met € 64,50 aan kosten.
3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of sprake is van parkeren.
4. Belanghebbende stelt dat hij niet heeft geparkeerd, maar dat hij de auto slechts gedurende maximaal 3 à 4 minuten stil heeft gezet op de ‘Kiss & Ride-zone’ om zijn zoon op te halen van school.
5. De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat de ‘Kiss & Ride-zone’ niet geldt voor de parkeervakken waar belanghebbende stilstond met de auto. Belanghebbende stond in de parkeervakken bij de school, terwijl de Kiss & Ride-zone alleen geldt op het weggedeelte zelf. Volgens de heffingsambtenaar had dat duidelijk voor belanghebbende moeten zijn omdat de Kiss&Ride-borden aan de andere kant van het wegdek zijn geplaatst. De heffingsambtenaar stelt bovendien dat er in dit geval geen sprake was een situatie die kan worden aangemerkt als Kiss & Ride.
6. De rechtbank overweegt dat de verplichting om parkeerbelasting te betalen voor het op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd parkeren van een voertuig, zodanig kenbaar dient te zijn gemaakt dat redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan omtrent de verschuldigdheid daarvan. De heffingsambtenaar heeft foto’s overgelegd waarop de parkeerlocatie van belanghebbende en de verkeersborden te zien zijn en heeft ter zitting uitleg gegeven over de verkeerssituatie. Het betreft een verkeerssituatie met aan één zijde parkeervakken. Aan de andere zijde van de fieststraat zijn borden geplaatst waarop de aanduiding “Kiss & Ride” staat vermeld met daarbij een richtingspijl. Een stukje verderop staat nog een zelfde “Kiss & Ride” bord met een pijl in de tegengestelde richting, waardoor het gebied waarvoor de Kiss&Ride-regeling geldt, wordt afgebakend.
7. De rechtbank volgt de heffingsambtenaar niet in de stelling dat op deze wijze voldoende kenbaar is dat de Kiss&Ride-zone betrekking heeft op het weggedeelte en niet op de parkeervakken. Wanneer er namelijk zowel een auto geparkeerd staat in de parkeervakken en er ook een auto stilstaat op wat volgens de heffingsambtenaar dient te worden aangemerkt als de Kiss&Ride-zone, kan er geen enkel verkeer meer door de fietsstraat heen. Naar het oordeel van de rechtbank is het daarom goed denkbaar dat een weggebruiker de borden zo begrijpt dat de Kiss & Ride-zone geldt voor de parkeervakken voor de school. Daarbij komt dat het naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk is wat er onder “Kiss&Ride” dient te worden verstaan. Nergens op de website van de gemeente of in de Verordening wordt deze term gedefinieerd. Naar het oordeel van de rechtbank is die term niet zodanig duidelijk dat er redelijkerwijs geen misverstand over kan bestaan dat het voor 3 tot 4 minuten stilstaan om iemand van school op te halen niet hieronder valt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het voor belanghebbende niet voldoende kenbaar was dat hij voor zijn handelingen parkeerbelasting verschuldigd was. Nu de heffingsambtenaar de feitelijke situatie zoals belanghebbende heeft omschreven, niet betwist, is de naheffingsaanslag naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende gegrond. De uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd en de naheffingsaanslag zal worden herroepen.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 48 te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- herroept de naheffingsaanslag;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is ter zitting gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 1 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Bijlage wettelijk kader

Gemeentewet
Artikel 225
1. (..)
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Breda
Artikel 1
Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden; (..)
Artikel 2
Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze; (..)
Artikel 6
1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van parkeerapparatuur geschiedt door het met een (mobiele) telefoon of ander toegelaten communicatiemiddel inloggen op de centrale computer.(..)

Voetnoten

1.Artikel 8 van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Breda en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Breda.