In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had op 30 september 2020 het bezwaar van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard. De belanghebbende had op 5 juni 2020 zijn auto kort stilgezet in een aangewezen parkeerzone om zijn zoon van school op te halen. De heffingsambtenaar stelde dat de belanghebbende parkeerbelasting verschuldigd was, omdat hij geparkeerd stond in een parkeervak, terwijl de belanghebbende betoogde dat hij slechts kort had stilgestaan en niet geparkeerd had.
Tijdens de zitting op 1 november 2021 was de belanghebbende niet aanwezig, maar de rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze was verzonden. De rechtbank heeft de argumenten van de heffingsambtenaar en de belanghebbende overwogen. De heffingsambtenaar had foto’s overgelegd van de parkeerlocatie en de verkeersborden, maar de rechtbank oordeelde dat de verplichting om parkeerbelasting te betalen niet voldoende kenbaar was gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de term 'Kiss & Ride' niet duidelijk gedefinieerd was en dat het voor de belanghebbende niet evident was dat hij parkeerbelasting verschuldigd was voor het kort stilzetten van zijn auto.
De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en herroepte de naheffingsaanslag. Tevens werd bepaald dat de heffingsambtenaar het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 diende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.