ECLI:NL:RBZWB:2021:5654

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8801
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de definitie van parkeren

Op 1 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat de belanghebbende op 4 september 2020 zijn auto had geparkeerd op een plek waar parkeerbelasting verschuldigd was, zonder deze te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet aanwezig was op de zitting, ondanks dat hij tijdig was uitgenodigd. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging op de juiste wijze was verzonden en dat de zitting zonder de belanghebbende kon plaatsvinden.

De rechtbank heeft de feiten van de zaak onderzocht, waaronder de omstandigheden waaronder de auto van de belanghebbende was stilgezet. De belanghebbende stelde dat hij zijn auto slechts had stilgezet om zijn telefoon op te rapen en dat er geen sprake was van parkeren. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake was van parkeren, zoals gedefinieerd in de wet. De rechtbank heeft de foto’s in het dossier bekeken en vastgesteld dat er niemand in de auto zat op het moment van de controle. Daarom oordeelde de rechtbank dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd.

De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/8801
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant),
de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 oktober 2020 het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag) ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021. Daar zijn verschenen en gehoord, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 27 juli 2021 aan het door hem opgegeven adres, [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 29 juli 2021 is afgehaald bij het betreffende PostNL-punt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres aan de belanghebbende is aangeboden. De zitting heeft daarom zonder aanwezigheid van belanghebbende plaatsgevonden.

Overwegingen

1. Belanghebbende heeft op 4 september 2020 een auto van het merk Daewoo met het kenteken [kenteken] tot stilstand gebracht aan de Voorst tot Voorststraat te Breda. Deze plaats is door de gemeente aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1]
2. Tijdens een controle op 4 september 2020 omstreeks 10:37 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan. Aan belanghebbende is daarom met dagtekening 8 september 2021 een naheffingsaanslag opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 1,50. Dit bedrag is verhoogd met € 64,50 aan kosten.
3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of er sprake is van parkeren.
4. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat geen sprake is geweest van parkeren. Hij voert aan dat hij zijn auto slechts aan de kant heeft gezet omdat zijn telefoon was gevallen, op de grond bij de passagiersstoel en dat hij deze op wilde rapen.
5. Op grond van de wettelijke definitie van parkeren is er geen sprake van parkeren indien een voertuig wordt stilgezet op een parkeerplaats gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken. Voor voornoemde handelingen is geen parkeerbelasting verschuldigd. Voor alle andere handelingen waarvoor een auto op een parkeervak wordt geplaatst geldt de uitzondering niet. De rechtbank overweegt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van onmiddellijk in-en uitstappen van personen of het laden-en lossen van zaken. De situatie zoals door belanghebbende in zijn beroepschrift wordt geschetst vindt naar het oordeel van de rechtbank bovendien geen steun in de foto’s die in het dossier aanwezig zijn. De rechtbank heeft deze foto’s bestudeerd en ziet niemand in de auto zitten. Het voorgaande betekent dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake was van parkeren en dat daarvoor parkeerbelasting is verschuldigd. De naheffingsaanslag is terecht aan belanghebbende opgelegd.
6. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 1 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Bijlage wettelijk kader

Gemeentewet
Artikel 225
(..)
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Breda
Artikel 1
Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden; (..)
Artikel 2
Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze; (..)
Artikel 6
1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van parkeerapparatuur geschiedt door het met een (mobiele) telefoon of ander toegelaten communicatiemiddel inloggen op de centrale computer.(..)

Voetnoten

1.Artikel 8 van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Breda en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Breda.