Op 1 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat de belanghebbende op 4 september 2020 zijn auto had geparkeerd op een plek waar parkeerbelasting verschuldigd was, zonder deze te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet aanwezig was op de zitting, ondanks dat hij tijdig was uitgenodigd. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging op de juiste wijze was verzonden en dat de zitting zonder de belanghebbende kon plaatsvinden.
De rechtbank heeft de feiten van de zaak onderzocht, waaronder de omstandigheden waaronder de auto van de belanghebbende was stilgezet. De belanghebbende stelde dat hij zijn auto slechts had stilgezet om zijn telefoon op te rapen en dat er geen sprake was van parkeren. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake was van parkeren, zoals gedefinieerd in de wet. De rechtbank heeft de foto’s in het dossier bekeken en vastgesteld dat er niemand in de auto zat op het moment van de controle. Daarom oordeelde de rechtbank dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd.
De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.