ECLI:NL:RBZWB:2021:5655

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6063
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de definitie van parkeren

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die was opgelegd op 7 april 2020, nadat op 3 april 2020 was geconstateerd dat voor zijn auto geen parkeerbelasting was voldaan. De belanghebbende stelde dat hij zijn auto slechts kort had stilgezet met draaiende motor om een bijrijder de gelegenheid te geven geld te pinnen, en dat dit niet als parkeren moest worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelde dat het stilzetten van de auto, ook al was dit voor een korte periode, wel degelijk als parkeren moest worden beschouwd. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van het Gerechtshof Arnhem, waarin werd gesteld dat alleen de handelingen die daadwerkelijk in- en uitstappen vormen, als zodanig kunnen worden aangemerkt. Het enkele stilzetten van de auto in een parkeervak, ongeacht of de bestuurder aanwezig was, voldeed aan de definitie van parkeren.

De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende parkeerbelasting verschuldigd was bij aanvang van het parkeren. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/6063
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

[belanghebbende] wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant), de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 april 2020 het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag) ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de heffingsambtenaar [naam].
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 27 juli 2021 aan het door hem opgegeven adres, [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 30 juli 2020 is afgehaald bij het betreffende PostNL-punt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres aan de belanghebbende is aangeboden. De zitting heeft daarom zonder aanwezigheid van belanghebbende plaatsgevonden.

Overwegingen

1. Belanghebbende heeft op 3 april 2020 een auto van het merk [merk] met het kenteken [kenteken] tot stilstand gebracht aan de Vlaszak te Breda. Deze plaats is door de gemeente aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1]
2. Tijdens een controle op 3 april 2020 omstreeks 18:51 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan. Aan belanghebbende is daarom met dagtekening 7 april 2020 de naheffingsaanslag opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 2,30 verhoogd met een bedrag van € 64,50 aan kosten.
3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of er sprake is van parkeren.
4. Belanghebbende stelt dat er geen sprake is van parkeren omdat hij de auto slechts 2 tot 3 minuten, met draaiende motor en gevarenlichten, op de parkeerplaats heeft gezet, zodat de bijrijder geld kon gaan pinnen.
5. De heffingsambtenaar stelt dat deze handelingen van belanghebbende moeten worden aangemerkt als parkeren en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
6. Volgens de uitspraak van Gerechtshof Arnhem van 16 juli 2003 [2] , kan als onmiddellijk in-en uitstappen slechts worden aangemerkt de handelingen die een daadwerkelijk in -en uitstappen vormen. De rechtbank is van oordeel dat het gedurende 2 à 3 minuten stilzetten van een auto daar niet onder kan worden begrepen. Het doen staan van een auto in een parkeervak is voldoende om belastingplichtig te zijn. Ook als iemand de auto niet verlaat en met draaiende motor staat te wachten. [3] Nu er geen sprake is van onmiddellijk in-en uit stappen is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van parkeren.
7. Bij aanvang van het parkeren is belanghebbende parkeerbelasting verschuldigd, waarbij aan belanghebbende wel een redelijke tijd moet worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen om parkeerbelasting te voldoen. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheid dat de bijrijder geld ging pinnen kan niet worden aangemerkt als uitvoeringshandeling tot het voldoen van parkeerbelasting. Vaststaat namelijk dat er geld gepind werd om over contant geld te beschikken en niet om parkeerbelasting te voldoen. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende voor het parkeren parkeerbelasting verschuldigd was. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.
8. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 1 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Bijlage wettelijk kader

Gemeentewet
Artikel 225
(..)
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Breda
Artikel 1
Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden; (..)
Artikel 2
Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze; (..)
Artikel 6
1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van parkeerapparatuur geschiedt door het met een (mobiele) telefoon of ander toegelaten communicatiemiddel inloggen op de centrale computer.(..)

Voetnoten

1.Artikel 8 van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Breda en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Breda.
3.Zie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 24 maart 2004, ECLI:NL:GHSHE:2004:AO7625.