ECLI:NL:RBZWB:2021:5669

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9287
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de definitie van parkeren

Op 1 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De zaak betreft een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd. De heffingsambtenaar had op 27 oktober 2020 het bezwaar van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging. De zitting vond plaats op 1 november 2021, maar de belanghebbende was niet verschenen, ondanks dat hij tijdig was uitgenodigd. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging correct was verzonden en dat de zitting zonder de belanghebbende kon plaatsvinden.

De rechtbank onderzocht de feiten van de zaak, waarbij de belanghebbende op 23 juli 2020 een auto had geparkeerd op een plek waar parkeerbelasting verschuldigd was. Tijdens een controle werd vastgesteld dat er geen parkeerbelasting was betaald. De belanghebbende stelde dat hij slechts kort had stilgestaan om een passagier uit te laten stappen, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat er sprake was van 'onmiddellijk in- en uitstappen', wat een uitzondering op de parkeerbelasting zou rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt de strikte interpretatie van de definitie van parkeren en de bewijslast die op de belanghebbende rustte om aan te tonen dat hij niet parkeerde, maar slechts kortstondig stilstond voor het in- en uitstappen van een passagier. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/9287
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda,
(Belastingsamenwerking West-Brabant),
de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 oktober 2020 het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag) ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021. Daar zijn verschenen en gehoord namens de heffingsambtenaar [naam] .
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 27 juli 2021 aan het door hem opgegeven adres, [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 28 juli 2021 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres aan de belanghebbende is aangeboden. De zitting heeft daarom zonder aanwezigheid van belanghebbende plaatsgevonden.

Overwegingen

1. Belanghebbende heeft op 23 juli 2020 een auto van het merk [merk] met het kenteken [kenteken] tot stilstand gebracht op het Chasséveld te Breda. Deze plaats is door de gemeente aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1]
2. Tijdens een controle op 23 juli omstreeks 15:22 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan. Aan belanghebbende is met dagtekening 28 juli 2020 een naheffingsaanslag opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 2,30. Dit bedrag is verhoogd met € 64,50 aan kosten.
3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of er sprake is van parkeren.
4. Op grond van de wettelijke omschrijving van parkeren wordt het onmiddellijk in-en uitstappen van personen niet aangemerkt als parkeren. Daarvoor is derhalve geen parkeerbelasting verschuldigd. De uitzondering wordt strikt uitgelegd. Onder het begrip ‘onmiddellijk in- en uitstappen’ worden slechts handelingen verstaan die een daadwerkelijk in- of uitstappen vormen. De bewijslast dat sprake was van in- en/of uitstappen rust op belanghebbende.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van het onmiddellijk in-en uitstappen van personen. Belanghebbende heeft enkel gesteld dat hij slechts heeft stilgestaan om een passagier uit te laten stappen en dat dit maximaal 2 minuten heeft geduurd. Hij heeft dit echter niet nader onderbouwd. Bovendien blijkt uit de door de heffingsambtenaar overgelegde foto’s evenmin dat er ten tijde van de controle iemand in- of uitstapte. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van parkeren en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
6. Het beroep van belanghebbende is ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 1 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Bijlage wettelijk kader

Gemeentewet
Artikel 225
(..)
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Breda
Artikel 1
Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden; (..)
Artikel 2
Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze; (..)
Artikel 6
1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van parkeerapparatuur geschiedt door het met een (mobiele) telefoon of ander toegelaten communicatiemiddel inloggen op de centrale computer.(..)

Voetnoten

1.Artikel 8 van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Breda en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Breda.