ECLI:NL:RBZWB:2021:5692

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
C/02/382423 FA RK 21-724
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • F. Felix
  • J. Jansen
  • A. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing inzake gezagsbeëindigende maatregel en toevoeging advocaat aan de moeder

Op 3 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenbeslissing genomen in een zaak betreffende de gezagsbeëindiging van twee minderjarigen, [roepnaam mj] en [roepnaam mj2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de Gecertificeerde Instelling (GI) tot voogdes te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder, die op een beneden gemiddeld intelligentieniveau functioneert en de Nederlandse taal niet of nauwelijks beheerst, niet in staat is om haar belangen adequaat te behartigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 oktober 2021 is gebleken dat de moeder niet goed begreep wat het verzoek inhield en welke gevolgen dit voor haar zou hebben. De rechtbank heeft daarom besloten om ambtshalve een advocaat aan de moeder toe te voegen, ondanks het ontbreken van een wettelijke grondslag hiervoor in de Nederlandse wetgeving. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat waarborgt dat partijen recht hebben op een eerlijk proces. De rechtbank heeft mr. N.A. Boelhouwer aangewezen als advocaat voor de moeder en de behandeling van de zaak aangehouden tot 14 december 2021, in afwachting van een reactie van de advocaat. De rechtbank heeft de Raad voor Rechtsbijstand verzocht om de toevoeging van de advocaat aan de moeder te bevestigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/382423 / FA RK 21-724
Datum uitspraak: 3 november 2021

Beschikking van de rechtbank over de gezagsbeëindiging

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [roepnaam mj] ,

[minderjarige2] , geboren op [geboortedatum2] 2008 te [geboorteplaats2] ,

hierna te noemen: [roepnaam mj2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [XX] ,

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,

hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoek met bijlagen van de Raad van 2 februari 2021, ingekomen bij de griffie op 4 februari 2021.
Op 15 oktober 2021 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door een tolk Tigrinya;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordiger van Sterk Huis.
De minderjarigen [roepnaam mj2] en [roepnaam mj] zijn op 11 juni 2021 door de rechtbank gehoord.
In de Basisregistratie Personen (BRP) staat [roepnaam mj2] geregistreerd met [vader] als vader en bij [roepnaam mj] staat [vader2] als zijn vader vermeld. De moeder stelt nooit met hen getrouwd te zijn geweest. De Raad heeft niet goed kunnen achterhalen op welke wijze het vaderschap in Eritrea tot stand is gekomen en of daardoor ook gezamenlijk gezag is ontstaan.
Uit artikel 1:253q van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) blijkt dat, wanneer één van de ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen, op één der in artikel 1:246 BW genoemde gronden daartoe onbevoegd is, de andere ouder alleen het gezag over de kinderen uitoefent. Conform artikel 1:253r BW is het bepaalde in artikel 1:253q BW van overeenkomstige toepassing, indien één van de ouders al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen of het bestaan of de verblijfplaats van deze ouder onbekend is. Gedurende de tijd waarin één van voornoemde omstandigheden zich voordoet, is het gezag van die ouder geschorst, zo blijkt uit artikel 1:253r BW, en wordt het gezag door de andere ouder alleen uitgeoefend.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de vaders in Eritrea verblijven, waar zij het land dienen. De moeder heeft af en toe telefonisch contact met hen, maar dat verloopt moeizaam, omdat zij er geen zicht op heeft waar de vaders zijn gestationeerd en zij dus niet weet waar zij hen kan bereiken. [roepnaam mj2] en [roepnaam mj] hebben verklaard geen contact met hun vaders te onderhouden en ook niet of nauwelijks herinneringen aan hen te hebben. Uit het feit dat de vaders niet geregistreerd staan in de BRP kan ook worden opgemaakt dat zij nooit in Nederland verbleven hebben. Indien er al sprake is geweest van het ontstaan van gezamenlijk gezag naar Eritrees recht, op het moment dat de vaders in familierechtelijke betrekking tot [roepnaam mj2] en [roepnaam mj] kwamen te staan, verkeren de vaders thans, naar het oordeel van de rechtbank, in de feitelijke onmogelijkheid om het gezag samen met de moeder uit te oefenen en is het gezag van de vaders over [roepnaam mj2] en [roepnaam mj] gedurende hun afwezigheid geschorst. De moeder oefent dus, ongeacht de vraag of zij met de vader het gezamenlijk gezag verkregen heeft, het gezag over [roepnaam mj2] en [roepnaam mj] van rechtswege alleen uit.
De rechtbank merkt de vaders, anders dan eerder geoordeeld, dan ook niet aan als belanghebbenden. Zij zullen daarom verder niet in deze procedure betrokken worden.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [roepnaam mj] en [roepnaam mj2] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 5 februari 2018 zijn [roepnaam mj] en [roepnaam mj2] - weer - onder toezicht gesteld. Sinds 4 juli 2019 zijn [roepnaam mj] en [roepnaam mj2] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. [roepnaam mj] verblijft thans op een behandelgroep van Amarant en [roepnaam mj2] verblijft op een behandelgroep van Sterk Huis. De maatregelen duren nog steeds voort en zijn bij beschikking van deze rechtbank van 3 februari 2021 voor het laatst verlengd tot 6 februari 2022.

Het verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogdes over [roepnaam mj] en [roepnaam mj2] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De GI heeft zich bij brief van 17 juni 2020 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

De beoordeling

Uit het onderzoeksrapport van de Raad blijkt dat de moeder functioneert op een beneden gemiddeld intelligentieniveau (TIQ 55) en dat zij begeleid woont. Zij beheerst de Nederlandse taal niet of nauwelijks en zij heeft op een eerder moment in de procedure aangegeven bijstand te wensen van een advocaat. Voor haar heeft zich evenwel geen advocaat gesteld. De moeder heeft wel recht op gefinancierde rechtsbijstand. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling ervan blijk gegeven zich niet te realiseren welk verzoek aan de rechtbank is voorgelegd, wat dit verzoek inhoudt en welke consequenties daaraan verbonden kunnen zijn. De moeder beantwoordt vragen van de rechtbank, ondanks aandringen van haar tolk, niet adequaat en zij valt steeds in herhaling, waaruit valt af te leiden dat zij in de veronderstelling verkeert dat de rechtbank zal beslissen over het moment waarop [roepnaam mj2] en [roepnaam mj] weer bij haar zullen terugkeren.
De rechtbank stelt vast dat het hier om een ingrijpende voorziening gaat, die de belangen van de moeder rechtstreeks raakt. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ernstige twijfels over de vraag of de moeder zich de reikwijdte van het verzoek realiseert. Haar uitlatingen en gedragingen doen vermoeden van niet en dat brengt mee dat haar rechten onvoldoende zijn beschermd, nu zij in persoon procedeert. De rechtbank acht het noodzakelijk dat de moeder in deze kwestie wordt bijgestaan door een advocaat, die haar belangen ter zake kan behartigen. De moeder is niet in staat gebleken om deze rechtsbijstand voor zichzelf te regelen. De rechtbank meent echter dat haar belangen thans onvoldoende behartigd worden en dat deze waarborg wel gecreëerd kan worden door ambtshalve een advocaat in de onderhavige zaak aan de moeder toe te voegen.
Hoewel een wettelijke grondslag voor de toevoeging van een advocaat aan de moeder in de Nederlandse wetgeving ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke toevoeging op grond van artikel 6 EVRM wordt vereist. De rechtbank grondt dit oordeel onder meer op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna EHRM), Nenov tegen Bulgarije, 6 juli 2009, 33738/02. Daarin is overwogen dat de specifieke omstandigheden van een zaak in ogenschouw genomen moeten worden en dat het gebrek aan rechtsbijstand tot gevolg kan hebben dat een partij de mogelijkheid wordt ontnomen om tot een doeltreffende verdediging te komen, terwijl het voorliggende geschil tot een aanzienlijke verzwakking van de verhouding tussen die partij en diens kinderen zou kunnen leiden en dus inbreuk zou kunnen maken op een wezenlijk element van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven. Onder die omstandigheden is de eerbiediging van het recht op een eerlijk proces ook een waarborg voor het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven.
Gelet op het verstrekkende verzoek dat thans voorligt, en daarmee het bijzondere belang van de moeder in de onderhavige procedure, in combinatie met voornoemde persoonlijke problematiek van de moeder, die haar belet een voldoende rol te spelen in het besluitvormingsproces en de opeisbare bescherming van haar belangen te waarborgen, waardoor het eerlijke verloop van de procedure wordt ondermijnd, is de rechtbank van oordeel dat het toekennen van rechtsbijstand vereist is.
Op 18 oktober 2021 heeft mr. N.A. Boelhouwer zich telefonisch bereid verklaard om de moeder in de onderhavige procedure bij te staan. Derhalve zal de rechtbank met analoge toepassing van artikel 817, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de toevoeging van deze advocaat aan de moeder bevelen.
De rechtbank verzoekt de advocaat het verzoek met de moeder, in het bijzijn van een tolk, te bespreken, met haar een adequate reactie op het verzoek te formuleren en de moeder bij te staan tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek door de rechtbank op een nog nader te bepalen datum en tijdstip.
De rechtbank zal de inhoudelijke behandeling van de zaak aanhouden tot na te melden pro forma datum in afwachting van een reactie van mr. Boelhouwer. De rechtbank behoudt zich daarbij iedere verdere beslissing voor.

De beslissing

De rechtbank:
beveelt de Raad voor Rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch, postbus 70503, 5201 CD:
mr. N.A. Boelhouwer, kantoorhoudende te [XX] , Heuvelring 41, 5038 CJ,
toe te voegen aan de moeder en de rechtbank van de toevoeging schriftelijk kennis te geven uiterlijk op 17 november 2021 t.a.v. de griffie Jeugd;
bepaalt dat de behandeling van het verzoek tot gezagsbeëindiging wordt aangehouden tot 14 december 2021
pro formain afwachting van een reactie van mr. Boelhouwer;
bepaalt dat de griffier onverwijld een afschrift van de gedingstukken toezendt aan mr. Boelhouwer;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Felix, Jansen en Combee, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Verhulst-Langer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2021.