ECLI:NL:RBZWB:2021:5796

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5438
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid na verslechtering gezondheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiseres, die eerder als receptioniste werkte, had zich in 2018 opnieuw gemeld bij het UWV vanwege een verslechtering van haar gezondheid. Het UWV had in 2019 en 2020 besluiten genomen waarin het de WIA-uitkering weigerde, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat er sprake was van toegenomen klachten, waaronder PTSS en andere lichamelijke klachten.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische rapportages van het UWV bestudeerd. Eiseres had diverse medische stukken overgelegd, waaronder rapportages van een Expertise Instituut. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen van het UWV voldoende zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) van 6 december 2020 de beperkingen van eiseres adequaat weergaf. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat eiseres meer beperkt was dan in de FML was vastgesteld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, omdat eiseres niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering op basis van de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 7,04%. De rechtbank heeft het UWV wel veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die in totaal € 3.404,08 bedroegen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5438 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. M.A. Breewel-Witteveen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Heerlen), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 11 maart 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd eiseres met ingang van 2 oktober 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
In het besluit van 6 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 22 januari 2021. Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en [naam vertegenwoordiger] namens het UWV.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het UWV in de gelegenheid te stellen een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige een reactie te laten geven op de brief van eiseres van 29 oktober 2020 (bladzijden 3 en 4) en om eiseres in de gelegenheid te stellen informatie te overleggen betreffende het uurtarief en het aantal uren van het Expertise Instituut.
Eiseres heeft bij brief van 25 januari 2021 de hiervoor genoemde informatie verstrekt.
Bij brief van 25 februari 2021 heeft het UWV een arbeidskundige rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 22 februari 2021 overgelegd, voor het medische aspect verwezen naar de eerdere rapporten van de verzekeringsarts b&b en gereageerd op de op 25 januari 2021 door eiseres overgelegde informatie.
Eiseres heeft hierop bij brief van 8 april 2021 gereageerd. Vervolgens heeft het UWV een rapportage van de arbeidsdeskundige b&b overgelegd van 17 mei 2021, waarop eiseres op 22 juni 2021 haar reactie heeft toegezonden.
Omdat partijen geen bezwaar hebben gemaakt tegen het achterwege blijven van een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek vervolgens op 23 juni 2021 gesloten. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is werkzaam geweest als receptioniste. Voor dat werk is zij in 2011 uitgevallen vanwege medische klachten. Bij besluit van 13 november 2013 heeft het UWV geweigerd eiseres een WIA-uitkering toe te kennen per 11 november 2013, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 17 april 2014 heeft het UWV die bezwaren ongegrond verklaard.
Op 2 oktober 2018 heeft eisers zich bij het UWV gemeld vanwege een verslechtering van haar gezondheid.
Bij het primaire besluit (van 11 maart 2019) heeft het UWV geweigerd eiseres per 2 oktober 2018 een WIA-uitkering toe te kennen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 2 oktober 2018 heeft vastgesteld op 7,04% en daarom terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
In artikel 55, eerste lid, onder b, ten eerste, van de Wet WIA is bepaald dat indien op de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid, geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan, het recht op een WGA uitkering ontstaat op de dag dat de verzekerde gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, indien hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de in artikel 54, tweede lid, bedoelde dag en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid (de zogenaamde amber-bepaling).
4.
Beroepsgronden
Eiseres stelt dat sprake is van toegenomen lichamelijke en psychische klachten uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de eerdere beoordeling. Zij voert aan dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) niet juist zijn vastgesteld en dat functies zijn geduid die zij niet kan verrichten. Ter onderbouwing van haar stellingen verwijst eiseres onder meer naar de rapportage van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] en arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] van het Expertise Instituut van 12 oktober 2020.
De stelling dat het maatmanloon en de maatmanomvang onjuist is vastgesteld, heeft eiseres niet langer gehandhaafd in het aanvullend beroepschrift van 29 oktober 2020.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een primaire arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Primaire arts [naam primaire arts] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] het dossier bestudeerd en eiseres gezien op het spreekuur van 17 december 2018. Zij vermeldt in haar rapportage van 4 januari 2019 dat eiseres zich gemeld heeft met toename van depressie (behandeling vanaf 11 oktober 2018) en verergering van klachten dan wel nieuwe diagnose betreffende scoliose, COPD, PTSS, atrofie linker been, occipitalis neuralgie, doofheid rechter oor en tinitis.
Eiseres voldoet niet aan de criteria uit het Schattingsbesluit van ‘geen benutbare mogelijkheden’, omdat ze niet bedlegerig is, niet ADL-afhankelijk is, niet opgenomen is in een erkende instelling en geen sprake is van ernstig disfunctioneren op micro, meso of macro niveau. Evenmin is sprake van sterk wisselende mogelijkheden.
Volgens de primaire arts is er sprake toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na einde wachttijd WIA op het gebied van stemmingsklachten en persoonlijkheidsproblematiek.
Eiseres wordt toegenomen beperkt geacht voor werkzaamheden met veelvuldige storingen en onderbrekingen, werkzaamheden met een hoog handelingstempo, emotionele problemen van anderen hanteren en zij is aangewezen op werkzaamheden waarin weinig of geen direct contact is met patiënten of hulpbehoevenden.
De eerder gestelde beperkingen voor fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en
statische houdingen houden volgens de primaire arts in voldoende mate rekening met de op dat moment ervaren lichamelijke klachten en het huidige medische beeld.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de FML van 4 januari 2019.
Met betrekking tot de op het spreekuur overgelegde informatie van de neuroloog van 26 februari 2019 merkt de primaire arts in een aparte rapportage van 11 maart 2019 op dat duidelijk is dat er nog verder onderzoek loopt, maar dat vooralsnog de eerder opgestelde FML voldoende rekening houdt met het medisch beeld dat uit deze informatie volgt.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 3] heeft de beschikbare medische gegevens, aangevuld met de in bezwaar overgelegde medische gegevens, bestudeerd met daarin informatie van behandelaars van eiseres. Verder heeft de verzekeringsarts b&b de hoorzitting van 19 november 2019 bijgewoond. Hij rapporteert op 25 november 2019 dat uit de rapportage van de primaire arts blijkt van voldoende zorgvuldig en voldoende uitgebreid onderzoek. Alle klachten en ervaren beperkingen zijn aan de orde gesteld en er heeft een voldoende uitgebreid, voldoende op de klachten gericht medisch onderzoek plaatsgevonden.
Er was voldoende informatie voorhanden om tot een weloverwogen beslissing te komen.
In het bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting zijn geen nieuwe gezichtspunten naar voren
gekomen met betrekking tot de medische situatie op datum in geding die aanleiding vormen de medische grondslag onjuist te achten.
In een medisch en arbeidsdeskundig belastbaarheidsonderzoek van A-rea heeft een verzekeringsarts op 14 oktober 2019 geoordeeld dat eiseres geen regulier werk kan verrichten, wegens het beperkt belastbaar zijn in uren (ongeveer 20 uur) en het ontbreken van continuïteit (energetische grond door chronische pijn en verstoorde nachtrust en preventieve grond wegens kwetsbaar evenwicht). Deze beoordeling vond plaats in het kader van een andere wetgeving en hier worden andere criteria gevolgd dan bij de WIA beoordeling en in het bijzonder bij de huidige Amber beoordeling.
Getoetst aan de Standaard Duurbelasting in Arbeid ziet de verzekeringsarts b&b geen reden voor een urenbeperking. Er is namelijk geen verminderde beschikbaarheid voor arbeid in verband met opname in een AWBZ erkende instelling dan wel deeltijdtherapie op indicatie van een BIG-geregistreerd (para-) medisch beroepsbeoefenaar. Ook is er geen sprake van een stoornis in de energiehuishouding als gevolg van energietekort, te groot energieverbruik dan wel verminderde recuperatiemogelijkheden als gevolg van medisch objectiveerbaar ziekte of gebrek als bedoeld in de standaard. Evenmin is er een aandoening waarbij een patroon tot
grensoverschrijding bestaat dan wel er sprake is van zelfoverschatting of beperkt ziektebesef als gevolg van ziekte of gebrek, waarop vanuit preventief oogpunt een urenbeperking zou moeten worden aangenomen. Rekening houdend met de reeds gestelde beperkingen en voorwaarden in arbeid is er uit preventief oogpunt tevens geen reden om een urenbeperking aan te nemen. In de beslissing op bezwaar uit 2014 staat beschreven dat er geen medische indicatie voor een urenbeperking is. Met de medische situatie op de datum nu in geding is er geen bijkomend medisch argument om nu wel een urenbeperking toe te kennen.
Met de beperkingen zoals gesteld door de primaire arts in de FML is er in voldoende mate rekening gehouden met de objectiveerbare aandoeningen. De stukken uit de behandelende sectoren bevatten geen argumenten voor aanvullende beperkingen.
5.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de FML te positief is opgesteld en eiseres meer beperkt is dan daaruit blijkt. PTSS is een nieuwe diagnose ten opzichte van de eerdere beoordeling. Zij verwijst verder naar het de bevindingen van het Expertise Instituut van 12 oktober 2020. De verzekeringsarts van het Expertise Instituut heeft het dossier bestudeerd en eiseres gesproken op 6 oktober 2021. Volgens het Expertise Instituut is ten opzichte van de beoordeling in 2013 sprake van toegenomen klachten, met name toename van psychische klachten, toename van klachten van het bewegingsapparaat en ook met name toename van energetische klachten. Een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’ doet zich niet voor. Naast de door het UWV vastgestelde toegenomen beperkingen in de FML, dienen volgens het Expertise Instituut de volgende beperkingen ook in de FML te worden opgenomen:
- Rubriek II (sociaal functioneren): gehoor: rechts beperkt.
- Rubriek III (aanpassing aan fysieke omgevingseisen): niet bedienen of besturen van gevaar opleverende voertuigen en machines, niet op onbeschermde hoogte of ladders werken en niet werken op oneffen terrein lopend.
- Rubriek IV (dynamisch handelen): meer rekening houden met inspanningsbeperking, frequent reiken: beperkt, lopen: maximaal 15 minuten (zoals bij staan) met pauze tot 30 minuten, 2 tot 3 uur per dag.
- Rubriek VI (werktijden): maximaal 4 uur per dag/20 uur per week op grond van energetische problematiek.
Eiseres stelt daarnaast dat een urenbeperking ook aan de orde is op grond van beschikbaarheid: zij volgt een intensieve behandeling voor haar psychische klachten.
Verder heeft eiseres medische stukken overgelegd van behandelaars (psycholoog en psychiater, neuroloog, reumatoloog, pijnspecialist, KNO-arts, orthopedisch chirurg, fysiotherapeut, revalidatiearts, ergotherapeut en praktijkondersteuner GGZ).
5.3
In reactie op het rapport van het Expertise Instituut en de in beroep overgelegde medische stukken heeft verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 4] een rapportage van 6 december 2020 opgesteld.
Volgens de verzekeringsarts b&b is sprake van meervoudige en complexe problematiek, maar zijn in de overgelegde medische stukken geen nieuwe medische feiten naar voren gekomen.
Ten aanzien van de in rapportage van het Expertise Instituut opgenomen urenbeperking geeft de verzekeringsarts b&b aan dat deze gebaseerd is op de multi-problematiek, maar dat dat op zichzelf nog niet leidt tot een urenbeperking. Het dagelijks functioneren geeft wel belangrijke aanknopingspunten voor de noodzaak van een urenbeperking. Het Expertise Instituut stelt dat het dagverhaal van de situatie in 2018 niet meer te beoordelen is, maar dat er op dat moment (oktober 2020) forse problemen zijn met het voeren van de huishouding, sprake is van sociale deprivatie en er veel tijd nodig is voor ADL en persoonlijke verzorging. Het dagverhaal is kort na de datum in geding in 2018 wel door de primaire arts uitgevraagd en op basis daarvan is er volgens de verzekeringsarts b&b geen indicatie voor een urenbeperking.
Met betrekking tot het gehoor volgt de verzekeringsarts b&b het Expertise Instituut. Naast de al bestaande beperking op aspect 3.7 geluidsbelasting (geen lawaai) wordt op aspect 2.2 horen een beperking aangenomen met toelichting (klant is slechthorend, maar 1 op 1 gesprek is mogelijk. De klant kan niet functioneren in een lawaaierige omgeving. De klant is wel in staat (met hulpmiddelen) een telefoongesprek te voeren. Heeft moeite om in een lawaaierige omgeving te horen waar het geluid vandaan komt).
Voor een beperking voor werk met gevaar opleverende voertuigen en machines en daarbij aangegeven zaken wordt door de verzekeringsarts b&b geen onderbouwing gezien en zij wijst erop dat eiseres al beperkt is voor werk met zeer risicovolle omstandigheden.
Met betrekking tot het argument voor lopen en staan wijst de verzekeringsarts b&b erop dat eiseres een verminderde inspanningstolerantie heeft door COPD en zelf aangeeft bij staan krampen in de benen te krijgen. Zij heeft adipositas en fibromyalgie. Een beperking in de statische belasting bij adipositas is meer aannemelijk volgens de verzekeringsarts b&b dan een beperking in de dynamische belasting. Zij acht de beperkingen voor staan en lopen al zeer fors bij de geobjectiveerde aandoeningen nu er behalve een eerdere knieoperatie links geen structurele afwijkingen aan de benen/voeten bekend zijn. Er was ook geen atrofie van het linkerbeen dat zou hebben geduid op mindere belasting ervan. Ook met COPD is volgens de verzekeringsarts b&b op dynamisch vlak voldoende rekening gehouden, waarmee niet aannemelijk is dat eiseres voor lopen verder beperkt zou moeten worden. Met betrekking tot de gestelde noodzaak voor verdere beperking op het aspect reiken mist zij bij het Expertise Instituut onderbouwing, waar in de FML op dit aspect al een lichte beperking is aangenomen. Meer is niet nodig volgens de verzekeringsarts b&b bij afwezigheid van te objectiveren functiebeperkingen aan nek en schouders op de datum in geding. Dat bij GOLD 2 COPD reiken in deze frequentie niet haalbaar is, acht de verzekeringsarts b&b niet aannemelijk.
Gelet op het vorenstaande concludeert de verzekeringsarts b&b dat de ingebracht medische informatie geen aanleiding geeft de FML verder aan te vullen dan op het aspect horen (FML van 6 december 2020).
5.4
In dit geval is sprake van een zogenaamde amberbeoordeling (of sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na einde wachttijd WIA). Naar vaste rechtspraak is er sprake van toegenomen beperkingen bij amber als er sprake is van een toename van de beperkingen die ten grondslag hebben gelegen aan de eerder toegekende dan wel geweigerde uitkering (ECLI:NL:CRVB:2018:1683).
De rechtbank stelt vast dat bij de einde wachttijdbeoordeling per 11 november 2013 er bij eiseres psychische en lichamelijke beperkingen zijn aangenomen. Dit betekent dat een toename van de toen aangenomen beperkingen meegenomen kan worden bij de onderhavige amberbeoordeling. Bij deze beoordeling zal daarom getoetst moeten worden of er op 2 oktober 2018 sprake was van dergelijke toegenomen beperkingen ten opzichte van 11 november 2013.
5.5
Gelet op de beschikbare medische informatie hebben de verzekeringsartsen aanleiding gezien om eiseres toegenomen beperkt te achten vanwege haar psychische klachten en gehoorklachten. Ten aanzien van de lichamelijke klachten van eiseres is volgens de verzekeringsartsen geen sprake van toegenomen beperkingen.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de lichamelijke beperkingen van eiseres zijn toegenomen. Op lichamelijk vlak heeft de verzekeringsarts van het Expertise Instituut namelijk aangegeven dat sprake is van toename van klachten van het bewegingsapparaat en daarom aanvullende beperkingen voor reiken en lopen zouden moeten worden aangenomen. De verzekeringsarts b&b heeft hierop gereageerd in voornoemde rapportage van 6 december 2020.
De rechtbank overweegt dat uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde lichamelijke klachten. Uit de rapportage van het Expertise Instituut blijkt niet zozeer dat de verzekeringsarts b&b een lichamelijke klacht niet heeft onderkend, maar eerder dat het totale ziektebeeld aanleiding geeft tot meer beperkingen. Daar waar het Expertise Instituut wijst op het verschil in de FML tussen lopen (30 minuten) en staan (15 minuten) heeft de verzekeringsarts b&b afdoende nader toegelicht waarom in dit geval de dynamische belasting anders wordt beoordeeld dan de statische belasting. Ook is met de COPD klachten bij het aspect van lopen rekening gehouden. De verzekeringsarts b&b stelt voorts, gegeven de geobjectiveerde aandoeningen aan benen/voeten, terecht dat voor lopen en staan al forse beperkingen zijn opgenomen, zodat een verdere beperking voor lopen niet aan de orde is. Verder is voor reiken in de FML een lichte beperking opgenomen en ontbreekt een onderbouwing voor de stelling dat een zwaardere beperking zou moeten gelden.
Vast staat dat bij eiseres sprake is van toegenomen beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren vanwege verergerde psychische klachten waarvoor eiseres vanaf oktober 2018 onder behandeling is. De diagnose PTSS is in de beoordeling betrokken. Er zijn dan ook toegenomen beperkingen aangenomen, hierover bestaat geen discussie. Ten aanzien van de gestelde gehoorklachten heeft de verzekeringsarts b&b de bevindingen van het Expertise Instituut gevolgd en de FML aangepast op het aspect 2.2 (horen).
Partijen zijn verdeeld over de vraag of een urenbeperking zou moeten worden aangenomen op energetische gronden (zoals het Expertise Instituut stelt) of vanwege beschikbaarheid (zoals eiseres aanvullend stelt).
Het Expertise Instituut wijst op de multi-problematiek van eiseres en de daaruit voortkomende ernstig energetische klachten, waardoor een urenbeperking plausibel zou zijn. De verzekeringsarts b&b stelt hier tegenover dat multi-problematiek op zich niet bepalend is, maar dat het dagverhaal een relevant gegeven is bij het bepalen van de noodzaak van een urenbeperking. Het Expertise Instituut gaat uit van het dagverhaal per oktober 2020, omdat op dat moment het dagverhaal van de situatie in 2018 niet meer te beoordelen is. De rechtbank constateert dat het dagverhaal van oktober 2020 en de daarbij gestelde problemen in het dagelijks leven afwijkt van het dagverhaal zoals dat is gerapporteerd door de primaire arts op 17 december 2018. Nu dit laatste dagverhaal is uitgevraagd kort na de datum in geding in 2018, gaat de verzekeringsarts b&b terecht uit van het dagverhaal van 2018. Gelet hierop kan de rechtbank zich vinden in de motivering van de verzekeringsarts b&b om geen urenbeperking aan te nemen.
Ook op gronden van beschikbaarheid is terecht geen urenbeperking aangenomen. Weliswaar volgt eiseres vanaf oktober 2018 therapie, maar niet met een zodanige frequentie dat sprake is van aanzienlijke verminderde beschikbaarheid vanwege deze therapie.
5.6
Uit het voorgaande volgt dat niet gebleken is dat in de FML van 6 december 2020 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053), controleur tester elektrotechnische apparatuur (Sbc-code 267060) en medewerker intern transport (Sbc-code 111220).
6.2
Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht, met verwijzing naar de rapportage van het Expertise Instituut van 12 oktober 2020. Arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] heeft daarin geconcludeerd dat, uitgaande van de door het UWV gehanteerde FML, de geduide functies mogelijk zijn en signaleringen adequaat zijn toegelicht. Uitgaande van de door de verzekeringsarts van het Expertise Instituut aangenomen aanvullende beperkingen wordt in het rapport geconcludeerd dat de geduide functies niet mogelijk zijn, gelet op de urenbeperking en (inzake de functie medewerker intern transport) gelet op het aspect staan.
Aanvullend heeft eiseres gesteld dat de geduide functies ook niet mogelijk zijn op grond van overschrijdingen op andere aspecten, te weten bij de functie van wikkelaar de aspecten 4.13, 4.14-4.16, 1.9.9/3.7 en 3.8, bij de functie van controleur tester elektrotechnische apparatuur de aspecten 3.5, 3.7 en 5.3/5.4 en bij de functie medewerker intern transport de aspecten 4.13/4.14, 4.18/4.19, 5.3/5.4 en 5.7.
6.3
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 7 maart 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 31 januari 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Het standpunt dat eiseres niet in staat is de geduide functies te verrichten, is gebaseerd op de aanvullende beperkingen welke de verzekeringsarts van het Expertise Instituut aanneemt. Zoals de rechtbank in de overwegingen 5.5 en 5.6 heeft geconcludeerd, worden deze aanvullende beperkingen (behoudens op het aspect 2.2 horen) niet overgenomen. Uitgaande van de FML van 6 december 2020 (waarin het aspect 2.2. horen is aangepast) wordt eiseres in staat geacht de geduide functies te verrichten. Dit concludeert ook de arbeidsdeskundige van het Expertise Instituut.
Daarbij wijst de rechtbank er nog op dat de aanpassing van de FML voor het aspect 2.2. volgens de gemotiveerde rapportage van de arbeidskundige b&b van 14 december 2020 voor geen van de drie voor de schatting gebruikte functies leidt tot een conflict tussen de belastbaarheid van eiseres zoals die blijkt uit de FML en de eisen die die functies stellen.
Omdat eiseres in de aanvullende beroepsgronden nog andere overschrijdingen in de geduide functies stelt en de arbeidsdeskundige b&b in eerdere rapportages wel signaleringen heeft toegelicht, maar niet op alle door eiseres gestelde overschrijdingen heeft gereageerd, is het onderzoek ter zitting geschorst om alsnog deze toelichting te vragen. Op 22 februari 2021 heeft de arbeidsdeskundige b&b, in overleg met de arbeidsanalist, als volgt gerapporteerd (waarbij deels eerder gegeven afdoende toelichtingen op signaleringen zijn herhaald):
Functie wikkelaar:
  • aspecten 4.13 (duwen/trekken), 4.14 (tillen/dragen) en 4.16 (frequent zware lasten hanteren), geen overschrijding van de belastbaarheid van de FML;
  • aspect 4.15 (frequent lichte voorwerpen hanteren), de FML kent hierop geen beperking, de normaalwaarde is 600 x 1kg per uur, maar gelet op de combinatie van de mate en de tijd (2 x 5kg per uur) is de functie geschikt;
  • aspect 1.9.9 (verhoogd persoonlijk risico) en 3.8 (trillingsbelasting), van de situaties in de toelichting van de verzekeringsarts (geen zeer risicovolle omstandigheden respectievelijk geen grove trillingen) is geen sprake, er wordt gemiddeld 12 minuten per dag gewerkt met een soldeerbout, terwijl er geen beperking geldt voor gericht aandacht houden. En van grove trillingen is geen sprake;
  • aspect 3.7 (geluidsbelasting), toelichting verzekeringsarts is ‘geen lawaai’. Het geluid komt niet boven de 80 dBA, sfeer is rustig, werk in hal met geluid van een naaimachine, geen sprake van een lawaaierige omgeving;
Functie controleur tester elektrotechnische apparatuur:
  • aspect 3.5 (beschermende middelen), de FML kent hierop geen beperking, zodat op het incidenteel dragen van ESD-werkhandschoenen (vergelijkbaar met huishoudhandschoenen, niet zwaar in gewicht) geen overschrijding bestaat, terwijl er geen beperkingen voor 3.4 (huidcontact) en 4.3 (hand- en vingergebruik) zijn;
  • aspecten 5.3/5.4 (staan), beperkt tot 15 minuten achtereen, maar slechts incidenteel overschreden, namelijk 2 tot 3 maal per maand 20 minuten. Evenzo voor staan tijdens het werk, ongeveer 4 uur per dag komt slecht 2 tot 3 maal per jaar voor.
  • aspect 3.7 (geluidbelasting), toelichting verzekeringsarts ‘geen lawaai’. Het geluid komt niet boven de 80 dBA, werk in hal met continue ruis, geen sprake van een lawaaierige omgeving.
Functie medewerker intern transport:
  • aspecten 4.13 (duwen/trekken), 4.14 ((tillen/dragen), 4.18/4.19 (lopen), 5.3/5.4 (staan), geen overschrijding van de belastbaarheid van de FML;
  • aspect 5.7 (boven schouderhoogte actief), geen overschrijding, sprake van lichte artikelen (niet zwaarder dan 3 kg) en de duur van 5 minuten wordt niet overschreden.
De arbeidsdeskundige b&b concludeert dat de geduide functies geschikt zijn.
Eiseres heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat sprake is van strijd met de goede procesorde. Voornoemde informatie zou terzijde moeten worden geschoven, omdat deze niet eerder in de procedure is ingebracht en een onjuiste invulling is van het beginsel van hoor en wederhoor. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Het UWV is na schorsing ter zitting de gelegenheid gegeven om te reageren op aanvullende beroepsgronden van eiseres voor zover hierop nog geen reactie was gegeven in de Resultaat Functie Beoordeling of in de eerdere rapportages van de arbeidsdeskundige. Het feit dat die reactie al eerder gegeven had kunnen worden, betekent niet zonder meer dat sprake is van strijd met de goede procesorde. In dat kader speelt mee dat de ontbrekende informatie van belang is om een juiste beslissing te kunnen nemen, terwijl eiseres in de gelegenheid is gesteld om op deze informatie te reageren. Hoor en wederhoor is daarmee in acht genomen.
Eiseres heeft tegen de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b aangevoerd dat kennelijk wordt aangenomen dat elke bedrijf die een betreffende functie aanbiedt een zelfde werkomgeving/bedrijfsstructuur heeft, terwijl dat niet zo zal zijn. Uitgaan van één werkplek/werkomgeving in Nederland, zonder landelijke dekking, is niet aanvaardbaar.
De arbeidsdeskundige b&b stelt in de rapportage van 17 mei 2021 dat eiseres hiermee ingaat op het systeem van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) dat beschrijvingen bevat van functies bij bedrijven in Nederland. Gelet op de eisen van het Schattingsbesluit moeten functies landelijk voorkomen, in die zin dat elke Sbc-code minimaal door één functie vertegenwoordigd is in elk van de vijf regio’s waarin Nederland is verdeeld. Functies uit het CBBS voldoen daarmee aan de eis van algemeen geaccepteerde arbeid volgens het Schattingsbesluit en mogen voor de bepaling van de resterende verdiencapaciteit worden gebruikt. Functies zijn ingedeeld in 250 Sbc-codes en als een functie minimaal 65% van de werktijd een kenmerkende werksoort van een Sbc-code bevat, valt die functie onder een bepaalde Sbc-code. Met duiding van een functie uit het CBBS met specifieke kenmerken van die functie wordt voldaan aan de eisen van het Schattingsbesluit.
De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundigen bij het selecteren van functies gebruik hebben gemaakt van het CBBS en de daarin opgenomen gegevens over functies, functie- en opleidingseisen en belastende factoren van de functies. Deze informatie is gebaseerd op waarnemingen en bevindingen van een arbeidsdeskundig analist in onderzoeken bij de betreffende werkgevers. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 mei 2019, ECLI:N:CRVB:2019:1737) is het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem en ondersteunende methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. Eveneens volgens vaste rechtspraak van de CRvB dient in beginsel te worden uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens. Daarbij geldt dat een uitzondering op die regel aangewezen kan zijn indien een betrokkene erin slaagt om de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd te bestrijden. De rechtbank overweegt dat van een dergelijke gemotiveerde bestrijding in het onderhavige geval geen sprake is. Eiseres heeft slechts gesteld dat werkomgevingen in Nederland kunnen verschillen. Deze stelling gaat voorbij aan het CBBS als rechtens aanvaardbaar systeem bij de onderhavige beoordeling en is feitelijk onvoldoende om de rechtbank te doen twijfelen aan de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens van feitelijke aard. De arbeidsdeskundigen zijn bij hun beoordeling dus terecht uit gegaan van de in dit systeem omschreven belasting in de geselecteerde functies.
Verder is de arbeidsdeskundige bij de beoordeling van de passendheid van de geselecteerde functies op adequate wijze ingegaan op de zogeheten signaleringen en de volgens eiseres gestelde overschrijdingen. Terecht is geconcludeerd dat die functies passen binnen de belastbaarheid van eiseres.
De hiervoor genoemde functies mochten derhalve worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 7,04%.
Eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht. Daarom gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid en concludeert dat eiseres voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 2 oktober 2018.
8.
Conclusie
Omdat de belastbaarheid van eiseres door het UWV in beroep, na de rapportage van de door eiseres ingeschakelde deskundige, is gewijzigd en het bestreden besluit daarmee pas in beroep is voorzien van een toereikende motivering, is sprake van gebrekkige besluitvorming door het UWV. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan de FML van 6 december 2020, alsmede het arbeidskundige onderzoek, wel op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet daarom aanleiding het geconstateerde gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De conclusie is dat het bestreden besluit in stand kan worden gelaten en het beroep ongegrond dient te worden verklaard. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt aanleiding gezien het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiseres, op hierna te vermelden wijze.
9.
Proceskosten en griffierecht
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor inhoudelijke reactie na schorsing, met een waarde per punt van € 748,‑ en wegingsfactor 1), € 1.524,60 (inclusief BTW) voor de kosten van de door eiseres ingeschakelde deskundige en € 9,48 aan openbaar vervoerskosten voor het bijwonen van de zitting, in totaal € 3.404,08. Ook zal de rechtbank bepalen dat het griffierecht aan eiseres moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.404,08.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 10 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.