Op 12 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 oktober 2021, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsvrouw, mr. M. Akça-Altun, wel. De officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, presenteerde de aanklacht, die betrekking had op een incident dat plaatsvond op 10 april 2018 in Oosterhout. De aangeefster, die op dat moment samen met haar driejarige dochter in haar woning was, verklaarde dat de verdachte haar had aangerand. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar was en voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, zoals een geluidsopname en getuigenverklaringen.
De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de aanranding van de aangeefster. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee dagen op, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van één jaar. Daarnaast werd een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 540,90 aan schadevergoeding aan de aangeefster, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen respect had getoond voor de aangeefster en dat zijn handelen een ernstige inbreuk op haar lichamelijke integriteit had gemaakt. De uitspraak benadrukte de ernst van het feit en de impact ervan op het slachtoffer, vooral gezien de omstandigheden waaronder het plaatsvond.