ECLI:NL:RBZWB:2021:5812

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_4928
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de WIA en de geschiktheid van de functie Cutteraar vleeswaren

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 december 2021, werd de zaak behandeld van een eiser die in beroep ging tegen een besluit van het UWV. Eiser, een 46-jarige man, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het UWV had in een primair besluit van 6 augustus 2019 vastgesteld dat hij per 25 januari 2018 minder arbeidsgeschikt was dan voorheen. Eiser werd voor 51,58% arbeidsongeschikt geacht, wat leidde tot een vervolguitkering vanaf 23 juni 2019. Eiser stelde dat het UWV in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel had gehandeld en dat zijn medische beperkingen onjuist waren vastgesteld.

Tijdens de zitting op 17 december 2020 werd eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. G. Grijs, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M.W.G. Bombeeck. De rechtbank heropende het onderzoek op 17 december 2020 en ontving aanvullende motivering van het UWV op 15 januari 2021. Eiser voerde aan dat hij geen benutbare mogelijkheden had en dat de verzekeringsarts ten onrechte psychosociale problematiek had vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat de medische onderzoeken voldoende inzicht boden in de situatie van eiser.

De rechtbank concludeerde dat de functie van Cutteraar vleeswaren, die door het UWV was aangeduid, geschikt was voor eiser, ondanks zijn bezwaren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-. Deze uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4928 WIA

uitspraak van 1 december 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. G. Grijs,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 augustus 2019 (primair besluit) heeft het UWV bepaald dat eiser per 25 januari 2018 minder arbeidsgeschikt is dan voorheen, en dat hij recht heeft op een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) tot en met 22 juni 2019. Vanaf 23 juni 2019 krijgt hij een vervolguitkering.
In het besluit van 31 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Eiser is daarbij – in afwijking van het primaire besluit – voor 51,58% arbeidsongeschikt geacht. Eisers uitkering is niet gewijzigd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 december 2020. Eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M.W.G. Bombeeck.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting is het onderzoek op 17 december 2020 heropend.
Bij brief van 15 januari 2021 heeft het UWV een aanvullende motivering ingediend naar aanleiding van een vraag van de rechtbank. Eiser heeft hier bij brief van 23 maart 2021 op gereageerd.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten op 2 november 2021.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1.
Eiser is een 46-jarige man die werkzaam is geweest als leidinggevende bij [naam onderneming] voor 46 uur per week. Op 26 juni 2015 is hij uitgevallen wegens psychische klachten als gevolg van een moeizame werkverhouding. Bij besluit van 1 december 2017 is aan hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend vanaf 23 juni 2017, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 40,69%. Bij besluit van 20 maart 2019 heeft het UWV bepaald dat eisers loongerelateerde WGA-uitkering eindigt op 23 juni 2019, en dat eiser vanaf deze datum in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering. Eiser heeft tegen deze beslissing geen bezwaar gemaakt.
Eiser heeft op een 22 maart 2019 een wijzigingsformulier ingediend waarop hij aangeeft dat hij vanaf 25 januari 2018 toegenomen arbeidsongeschikt is. Naar aanleiding van dit verzoek heeft het UWV onderzoek verricht naar de wijziging van eisers gezondheid per 25 januari 2018.
In het primaire besluit heeft het UWV bepaald dat eiser minder arbeidsongeschikt is dan voorheen (namelijk 46,29%) en dat hij een loongerelateerde WIA-uitkering krijgt tot en met 22 juni 2019. Vanaf 23 juni 2019 krijgt hij een vervolguitkering.
In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Eiser is in afwijking van het primaire besluit voor 51,58% arbeidsongeschikt geacht. Eisers uitkering is niet gewijzigd.
Standpunt eiser
2. Volgens eiser heeft het UWV gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel door pas op 23 juni 2019 een functionele mogelijkhedenlijst (FML) vast te stellen. Hij stelt verder dat het UWV zijn medische beperkingen onjuist heeft vastgesteld, en dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft. Hij voert daartoe aan dat de verzekeringsarts ten onrechte stelt dat sprake is van psychosociale problematiek, en dat niet kan worden voorspeld wanneer hij epilepsieaanvallen krijgt. Ook gaat de verzekeringsarts b&b er ten onrechte aan voorbij dat de primaire verzekeringsarts heeft aangenomen dat sprake is van een paniekstoornis, waarbij hij stelt dat hij slechts op daluren naar buiten gaat. Hij stelt ten slotte dat hij niet in staat is de geduide functies van Cutteraar vleeswaren (Sbc-code 271070) en Productiemedewerker inpak indrustr. bakkerij (Sbc-code 111190) te verrichten. Ter zitting heeft eiser zijn beroepsgronden over het rechtszekerheidsbeginsel, de psychosociale problematiek en de geduide functie van Productiemedewerker inpak indrustr. bakkerij ingetrokken. De rechtbank treedt daarom niet in de beoordeling van deze beroepsgronden.
Relevante regelgeving
3. In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer. Van belang is dan ook of eiser medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Het medische onderzoek door het UWV
4.1.
Het medische onderzoek van het UWV is verricht door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV.
4.2.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiser gezien op het spreekuur van 19 september 2019. De verzekeringsarts rapporteert dat in januari 2018 weer sprake was van
mentale problematiek, en gedurende korte tijd ook lichamelijke klachten. Eiser vermijdt drukte, durft niet auto te rijden of met de trein te gaan. Thuis kan hij zich redelijk redden. Eiser doet boodschappen als het rustig is, en komt wel buiten. Volgens de verzekeringsarts maakte eiser een angstige en gespannen indruk. De bevindingen bij eigen onderzoek verschilden weinig met die van de eerdere beoordeling. Op basis van de aanwezige gegevens en de bevindingen bij eigen onderzoek concludeert de verzekeringsarts dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is op medische gronden. Eiser voldoet niet aan de criteria voor 'geen benutbare mogelijkheden' (GBM): hij is niet bedlegerig, adl-afhankelijk en hij schiet ook niet ernstig tekort in zijn persoonlijk en sociaal functioneren. Er is ook geen sprake van een opname c.q. intensieve behandeling in een AWBZ-erkende instelling. Eiser heeft wel mentale beperkingen, waar nodig zal de functionele mogelijkhedenlijst worden aangepast. De verzekeringsarts schat eisers belastbaarheid per ziekmelding (25 januari 2018) niet anders in dan de huidige belastbaarheid. Na ontvangst van opgevraagde informatie van eisers behandelend psychiater [naam psychiater] stelt de verzekeringsarts dat [naam psychiater] de diagnose ‘ernstige recidiverende depressie zonder psychotische kenmerken’ stelt, met als behandeling steunende en structurerende gesprekstherapie. De verzekeringsarts stelt dat deze informatie geen aanleiding geeft om zijn conclusie te wijzigen. Gezien eisers persoonlijk en sociaal functioneren voldoet eiser niet aan de criteria van GBM. De verzekeringsarts heeft eisers beperkingen nader uitgewerkt en vastgelegd in een FML van 20 juni 2019, geldig vanaf 25 januari 2018.
4.3.
Verzekeringsarts b&b drs. [naam verzekeringsarts b&b] heeft eiser gezien op een hoorzitting op 3 december 2019. Er werd informatie uit de behandelend sector betrokken in de beoordeling, in de vorm van een brief van eisers neuroloog van 21 juli 2019 en een medicatieoverzicht (afgedrukt op 21 juli 2019). De verzekeringsarts stelt dat gezien de aanwezige dossierstukken en wat eiser zelf heeft ingebracht geen aanleiding bestaat om nadere informatie op te vragen, en dat uit de hoorzitting ook geen andere stoornissen naar voren komen die het opvragen van informatie noodzakelijk maken. De verzekeringsarts b&b ziet in de nu voorliggende informatie aanleiding de door de primaire verzekeringsarts aangegeven stoornissen en klachtencomplexen aan te vullen met:
8N605 Epilepsie(drie aanvallen binnen drie jaar),
8P652 Depressieve episode, recidiverend, ernstig zonder psychotische kenmerken, en
8P648 Trekken van ontwijkende persoonlijkheidsstoornis en trekken van narcistische persoonlijkheidsstoornis. Uit de gegevens van het onderhavig onderzoek blijkt volgens de verzekeringsarts b&b dat door de primaire verzekeringsarts terecht benutbare mogelijkheden zijn aangenomen. De verzekeringsarts b&b wijst er naar aanleiding van eisers bezwaren op dat psychosociale omstandigheden en affiniteit bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid geen rol spelen. Dat eisers eigen waardering van de ervaren (arbeids)beperkingen als gevolg van de klachten en aandoeningen afwijkt van de op basis van objectieve medische gegevens door de primair oordelende verzekeringsarts reëel geachte arbeidsbeperkingen is ook onvoldoende reden om verdergaande beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts b&b ziet aanleiding de beperkingen aan te vullen, en wel met betrekking tot het vasthouden van de aandacht, verdelen van de aandacht (beide bovennormaal t.a.v. complexe taken), verhoogd persoonlijk risico (beroepsvervoer, werken op hoogte, steigers, op afgelegen plekken, met gevaarlijke machines en/of scherp handgereedschap), solitair werken. Het item vervoer moet worden omgezet in: mag op medische gronden geen auto rijden. De verzekeringsarts b&b heeft eisers aangepaste belastbaarheid opgenomen in een FML van 19 december 2019, geldig vanaf 25 januari 2018.
Het arbeidsdeskundige onderzoek door het UWV
5. Het arbeidsdeskundige onderzoek van het UWV is verricht door een arbeidsdeskundige en een arbeidsdeskundige b&b. De arbeidsdeskundige b&b heeft, rekening houdend met de FML van 19 december 2019 de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van eisers mate van arbeidsongeschiktheid: Cutteraar vleeswaren (Sbc-code 271070), productiemedewerker inpak indrustr. bakkerij (Sbc-code 111190), en medewerker logistiek inst. voor schriftelijk onderwijs (Sbc-code 111220). De arbeidsdeskundige b&b concludeert op basis van deze functies tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 51,58%.
Was het medische onderzoek UWV voldoende zorgvuldig?
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medische onderzoek van het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien op een spreekuur. De verzekeringsarts b&b heeft eiser ook gezien op een hoorzitting, en hij heeft medische informatie van eiser betrokken in de beoordeling, in de vorm van een brief van eisers neuroloog van 21 juli 2019 en een medicatieoverzicht. Naar het oordeel van de rechtbank beschikten de UWV-artsen hiermee over voldoende inzicht in eisers medische situatie. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van eisers beperkingen, waaronder zijn psychische problemen. Deze hebben zij ook kenbaar betrokken in hun beoordeling. Verder is de uitkomst van het medisch onderzoek voldoende onderbouwd.
Bespreking van wat eiser aanvoert over het medische onderzoek van het UWV
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om eiser te volgen in zijn standpunt dat het UWV ten onrechte is uitgegaan van een situatie waarin er functionele mogelijkheden zijn. Uit het dossier blijkt niet dat eiser is opgenomen in een AWBZ-erkend ziekenhuis of instelling, chronisch bedlegerig is, of niet ADL-afhankelijk is. Eiser lijdt blijkens de dossierstukken ook niet aan een kwaadaardige ziekte met slechte prognose op korte termijn. Gelet op de dossierstukken functioneert eiser psychisch niet dusdanig dat hij niet zelfredzaam is én op het niveau van zelfverzorging, én op het niveau van samenlevingsverband, én op het niveau van sociale contacten en/of werkrelaties.
8. Eiser wordt evenmin gevolgd in zijn stelling dat niet kan worden voorspeld wanneer hij epilepsieaanvallen krijgt. De door hem gestelde onverwachte epilepsieaanvallen waren blijkens de rapporten bekend bij de verzekeringsartsen, en zij hebben ook beperkingen aangenomen in verband met deze problematiek. Eiser heeft niet met medische stukken onderbouwd waarom deze beperkingen niet ver genoeg zouden gaan. Hij wordt ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat de verzekeringsarts b&b eraan voorbijgaat dat de primaire verzekeringsarts heeft aangenomen dat sprake is van een paniekstoornis. Daarbij wijst de rechtbank erop dat ook de verzekeringsarts b&b deze diagnose aanhaalt, en dat de verzekeringsarts b&b geen beperkingen heeft laten vallen die de primaire verzekeringsarts reeds heeft aangenomen, waardoor geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat er licht zit tussen de visie van beide artsen met betrekking tot de genoemde stoornis.
9. Eiser heeft in beroep ook overigens geen medische informatie overgelegd die aanleiding geeft om te twijfelen aan de beoordeling van de UWV-artsen, en ook anderszins ziet de rechtbank in de dossierstukken geen aanleiding om aan te nemen dat het UWV onvoldoende beperkingen heeft aangenomen. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de omstandigheid dat de artsen van het UWV de door eiser ervaren beperkingen op een andere manier hebben gewogen dan zoals hij die ervaart, niet betekent dat hun oordeel onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak immers niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiser zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen.
Bespreking van wat eiser aanvoert over het arbeidsdeskundige onderzoek van het UWV
10. Eiser stelt dat hij niet in staat is om de functie van Cutteraar vleeswaren (Sbc-code 271070) te verrichten. De rechtbank stelt vast dat eiser beperkt is geacht door het UWV met betrekking tot werken met gevaarlijke machines en/of scherp gereedschap, terwijl in de omschrijving van genoemde functie is opgenomen dat daarin wordt gewerkt met een arm met draaiende messen. Omdat de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapport niet ingaat op de signalering in de ‘resultaat functiebeoordeling’ bij dit punt, is het bestreden besluit niet met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
11. Gelet op het geconstateerde gebrek heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaak heropend om het UWV in de gelegenheid te stellen een nadere onderbouwing in te dienen over de geschiktheid van de functie van Cutteraar vleeswaren. In een aanvullend rapport van 6 januari 2021 stelt arbeidsdeskundige b&b dat uit de beantwoording van vragen door een arbeidskundig analist blijkt dat de cuttermachine in de betrokken functie geen gevaarlijke machine is. Bij het vullen van die machine met vleesmassa en toeslagstoffen en bij tussentijdse visuele controles op de fijnheid van de vleesmassa staat de arm met messen stil en men kan zich er dan ook niet aan bezeren. Alvorens de cuttermachine in werking kan worden gesteld dient men eerst het deksel van die machine te sluiten. Pas daarna kan de arm met messen door de vleesmassa snijden. Er is dus geen sprake van een machine met niet afgeschermde draaiende scherpe onderdelen waaraan men zich kan verwonden, aldus de arbeidsdeskundige b&b.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is het aanvullende rapport van de arbeidsdeskundige b&b inzichtelijk gemotiveerd en concludent. Niet is gebleken dat zij onjuiste feiten bevat, of dat daarin niet alle beschikbare informatie is betrokken. De rechtbank ziet ook anderszins geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de arbeidsdeskundige b&b dat de functie van Cutteraar vleeswaren geschikt is voor eiser. Eisers stelling in zijn brief van 23 maart 2021 dat de beantwoording van de vragen door de arbeidskundig analist te summier is slaagt niet, nu alle relevante informatie die nodig is om te kunnen beoordelen of genoemde functie geschikt is kenbaar is meegenomen. Anders dan zoals opgeworpen door eiser, was de arbeidsdeskundige b&b daarbij niet gehouden om een foto van de betrokken cuttermachine bij te voegen. Het voorgaande betekent dat het UWV de functie van Cutteraar vleeswaren ten grondslag mocht leggen aan zijn besluitvorming. De rechtbank passeert het in overweging 10 geconstateerde gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
13. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 51,58%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, kan worden uitgegaan van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Gelet hierop heeft het UWV terecht bepaald dat eiser recht heeft op een loongerelateerde WIA-uitkering tot en met 22 juni 2019, en dat hij vanaf 23 juni 2019 recht heeft op een vervolguitkering.
Conclusie
14. Uit het bovenstaande volgt dat het beroep ongegrond is. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb, zal de rechtbank het UWV wel veroordelen in eisers proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep ongegrond;
-veroordeelt het UWV in eisers proceskosten tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 1 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.