In deze zaak hebben eisers, [naam eiser 1] en [naam eiser 2], een beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. Dit beroep is voortgekomen uit de stelling dat verweerder niet tijdig heeft beslist op hun aanvraag van 19 april 2021, zoals bedoeld in de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank heeft in overweging genomen dat partijen niet voor een zitting zijn uitgenodigd, omdat dit op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn voor het Wob-verzoek was verstreken voordat eisers op 28 juni 2021 beroep hebben ingesteld. Het beroepschrift voldoet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, waardoor het beroep rechtsgeldig is ingesteld.
Verweerder heeft op 6 augustus 2021 alsnog beslist op het Wob-verzoek. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen mede geacht wordt te zijn gericht tegen dit besluit. Echter, de rechtbank heeft ook vastgesteld dat eisers geen belang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. Daarom is het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard. Eisers hebben vervolgens aangegeven het niet eens te zijn met de beslissing van verweerder van 6 augustus 2021. De rechtbank heeft besloten om het beroep tegen dit besluit door te verwijzen naar verweerder ter behandeling als bezwaar.
De rechtbank heeft bepaald dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 181,- dient te vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eisers wordt veroordeeld tot een bedrag van € 374,-. De rechtbank heeft geconcludeerd dat deze zaak van licht gewicht is, aangezien het enkel gaat om de vraag of de beslistermijn is overschreden. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande op 15 november 2021 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.