ECLI:NL:RBZWB:2021:5899
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit UWV inzake WW-uitkering tijdens verblijf in het buitenland
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WW-uitkering. Eiser had op 24 februari 2020 een WW-uitkering aangevraagd, welke hem met ingang van 2 maart 2020 was toegekend. Eiser verbleef op dat moment in Spanje en vroeg toestemming aan het UWV om met behoud van zijn uitkering te onderzoeken of hij daar als zelfstandige kon starten. Deze toestemming werd verleend voor de periode van 2 maart 2020 tot 12 april 2020.
Eiser heeft op 15 juli 2020 aan het UWV doorgegeven dat hij op 15 augustus 2020 terug naar Nederland zou komen. Het UWV stelde echter dat eiser van 23 juli 2020 tot en met 14 augustus 2020 geen recht had op een WW-uitkering, omdat hij in die periode in het buitenland verbleef, anders dan wegens vakantie. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank overwoog dat het UWV in het toekenningsbesluit eiser had gewezen op zijn rechten en plichten en dat hij op de hoogte was van de uitsluitingsgrond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e van de WW. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had besloten dat eiser over de betreffende periode geen WW-uitkering kreeg, omdat hij in Spanje verbleef en niet vanwege vakantie. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.