ECLI:NL:RBZWB:2021:5902
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin de aanvraag voor een WIA-uitkering was geweigerd. Het UWV heeft op 19 mei 2021 het eerdere besluit gewijzigd en verzoekster alsnog een IVA-uitkering toegekend per 26 december 2018. Na deze wijziging heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. De rechtbank heeft besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de gemaakte proceskosten.
De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 2.404,-, onderverdeeld in kosten voor rechtsbijstand in de bezwaarprocedure en de beroepsprocedure. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41 van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoekster dient te vergoeden, waardoor een aparte veroordeling hiervoor niet nodig is. De uitspraak is gedaan door rechter I.M. Josten en openbaar gemaakt op 17 november 2021.