ECLI:NL:RBZWB:2021:5914
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting door belanghebbende
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen vijf naheffingsaanslagen parkeerbelasting die waren opgelegd op 22 mei, 30 mei, 8 juni, 12 juni en 4 juli 2020. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond in de uitspraak op bezwaar van 24 juli 2020, waarna de belanghebbende beroep instelde. Tijdens de zitting op 3 november 2021 was de belanghebbende niet aanwezig, maar de heffingsambtenaar was vertegenwoordigd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto van de belanghebbende op de genoemde data zonder geldige parkeervergunning en zonder parkeerbelasting was geparkeerd. De belanghebbende voerde aan dat zij in de veronderstelling verkeerde dat haar parkeervergunning automatisch was verlengd, maar de rechtbank oordeelde dat de vergunning op 1 mei 2020 was verlopen en dat de belanghebbende pas op 6 juli 2020 een nieuwe vergunning had aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd, met uitzondering van de aanslagen van 30 mei, 8 juni, 12 juni en 4 juli 2020, die gegrond werden verklaard.
De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar voor deze vier aanslagen en herroept deze naheffingsaanslagen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48,- aan de belanghebbende moest vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.