ECLI:NL:RBZWB:2021:5946

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
02/159571-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht wegens gebrek aan bewijs in een zedenzaken

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1982, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 november 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van ontucht met een minderjarige, die op het moment van de vermeende feiten nog geen zestien jaar oud was. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was, waaronder verklaringen van het slachtoffer en ondersteunend bewijs in de vorm van WhatsApp-berichten. De verdediging betwistte de beschuldigingen en stelde dat de verklaringen van het slachtoffer niet betrouwbaar waren en dat er geen overtuigend bewijs was voor de tenlastelegging.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer zorgvuldig beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank wees op het feit dat zedenzaken vaak slechts door de verklaringen van de betrokkenen kunnen worden bewezen, en dat er aanvullende bewijsstukken nodig zijn om de verklaringen te ondersteunen. In dit geval waren de WhatsApp-berichten te vaag en niet expliciet genoeg om de zware beschuldigingen te onderbouwen. Bovendien werd er twijfel geuit over de invloed van de vriend van het slachtoffer op haar verklaringen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in zedenzaken en de noodzaak om getuigenverklaringen kritisch te beoordelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/159571-20
vonnis van de meervoudige kamer van 22 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. Ü.D. Çolak, advocaat te Bergen op Zoom.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte gedurende meerdere jaren ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , toen zij nog geen zestien jaar oud was, welk ontucht mede bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte meermalen ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] . Zij baseert zich daarbij in de eerste plaats op de verklaringen van [slachtoffer] die de officier van justitie consistent, gedetailleerd en authentiek acht. Er is geen motief voor [slachtoffer] om een valse aangifte te doen. De verklaringen zijn geloofwaardig en aangeefster is betrouwbaar. Er is ook voldoende steunbewijs voor de aangifte in het dossier. In het bijzonder wijst de officier van justitie daarbij op de whatsapp-gesprekken die tussen de telefoon van [slachtoffer] en het telefoonnummer van verdachte hebben plaatsgevonden. De verklaring van verdachte dat hij niet zelf deze berichten heeft verstuurd, maar dat zijn telefoon is gehackt, is ongeloofwaardig. De officier van justitie gaat er van uit dat verdachte de berichten zelf heeft verzonden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent het tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft bepleit dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verdachte dient vrij te spreken - kort gezegd - wegens gebrek aan bewijs en overtuiging. De verklaringen van [slachtoffer] zijn niet betrouwbaar en vinden geen steun in andere bewijsmiddelen. De verklaringen van getuigen zijn gebaseerd op dezelfde bron ( [slachtoffer] ) en zijn onvoldoende redengevend voor het wettig en overtuigend bewijs. De Whatsappgesprekken vormen ook geen steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer] , omdat verdachte deze niet heeft verzonden en bovendien in die berichten het tenlastegelegde niet bekend en/of besproken wordt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Wettelijk kader
Bij de beoordeling van het bewijs staat voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader.
Op grond van artikel 342 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan, kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en geeft uitdrukking aan het beginsel van dubbele bevestiging, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 tweede lid Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Verklaringen [slachtoffer]
heeft op 5 september 2019, na een zogeheten ‘informatief gesprek zeden’ op 15 augustus 2019, toen zij 24 jaar oud was, aangifte gedaan van – kortgezegd – seksueel misbruik door verdachte tussen haar elfde en zestiende levensjaar. Zij heeft verklaard dat sprake is geweest van diverse ontuchtige handelingen zoals het aftrekken van verdachte, het aanraken van haar borsten en billen en ook het seksueel binnendringen van haar lichaam, door onder meer orale en vaginale penetratie. [slachtoffer] heeft gedetailleerd verklaard over een aantal specifieke situaties die plaats zouden hebben gevonden, zoals een keer in een kleedhokje van het zwembad van een vakantiepark en een andere keer op haar slaapkamer toen verdachte bij haar thuis langskwam om een surround set aan te sluiten. De verklaringen die [slachtoffer] op verschillende momenten heeft afgelegd komen in grote lijnen overeen.
Hiertegenover staat de stellige ontkenning van verdachte dat tussen hem en [slachtoffer] seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft verklaard dat zij inderdaad samen op een vakantiepark zijn geweest en dat hij bij de ouders van [slachtoffer] is geweest om een surround set aan te sluiten, maar ontkent dat hij [slachtoffer] toen seksueel heeft misbruikt.
De rechtbank dient dus te beoordelen of de aangifte inhoudelijk in voldoende mate wordt ondersteund door bewijsmateriaal uit een andere bron.
Whatsapp-berichten steunbewijs?
In het dossier bevinden zich Whatsappberichten die mogelijk steunbewijs zouden kunnen opleveren voor de aangifte die door [slachtoffer] is gedaan. Geconfronteerd met deze Whatsapp-berichten heeft verdachte verklaard dat hij deze berichten niet zou hebben verstuurd en dat hij niets van deze berichten weet, omdat zijn telefoon zou zijn gehackt.
In het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 17 juni 2020 hebben verbalisanten gerelateerd dat zij overleg hebben gehad met de Digitale Recherche en dat voor hen de mogelijkheid dat iemand een telefoon hackt en berichten stuurt met een willekeurige telefoon niet aanwezig is. In een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt naar aanleiding van het verhoor van verdachte van 18 juni 2020, hebben verbalisanten gerelateerd dat Whatsapp gehackt kan worden, als iemand op een andere telefoon het account van verdachte probeert over te nemen, maar dat daarvoor een verificatie via een code moet plaatsvinden en dat verdachte daarvan vervolgens een notificatie op zijn telefoon moet hebben ontvangen en een melding dat hij op dat moment niet in zijn Whatsapp kon. Verdachte heeft verklaard dat hij nooit een dergelijke melding heeft ontvangen.
Op de telefoon van verdachte zijn ook profielfoto’s van [slachtoffer] aangetroffen. Volgens de digitale recherche slaat de telefoon van verdachte deze profielfoto's automatisch op, ongeacht of de berichten worden gewist. Onder meer is op 23 maart 2019 een foto opgeslagen, een datum waarop Whatsapp-contact tussen [slachtoffer] en het telefoonnummer van verdachte is geweest. Verdachte heeft hiervoor geen plausibele verklaring gegeven, maar heeft verklaard dat hij niet weet hoe dit kan. Opvallend is dat verdachte heeft verklaard dat hij in de periode tussen augustus 2018 en maart 2019 Whatsapp heeft gebruikt en dat hem niet is opgevallen dat er andere chats tussen zijn berichten zaten die er volgens hem niet tussen hoorden.
Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank niet geloofwaardig dat de telefoon van verdachte is gehackt en dat hij de berichten niet zelf heeft verstuurd. Dat betekent dat de rechtbank ervan uit gaat dat verdachte de in het dossier opgenomen Whatsapp-berichten zelf heeft verstuurd.
In deze berichten staat onder andere dat verdachte – desgevraagd – antwoordt dat hij aan [slachtoffer] terugdenkt als hij aan vroeger denkt, aan het ‘gezellig samen op de kamer’ zijn. Gevraagd naar de minderjarigheid van [slachtoffer] en of dat hem iets deed, antwoordt hij ‘het was gezellig’. Als uit de berichten van [slachtoffer] kant blijkt dat zij er last van heeft, wil verdachte praten met [slachtoffer] en stelt hij dat hij “een andere beleving” heeft gehad.
De rechtbank leidt uit deze berichten af dat er destijds “iets” is gebeurd tussen verdachte en [slachtoffer] . De inhoud van het berichtenverkeer is moeilijk anders uit te leggen dan dat dat ‘iets’ gebeurtenissen van seksuele aard moeten zijn geweest. In de berichten wordt echter geen melding gemaakt van expliciete seksuele handelingen. Verdachte lijkt met zijn stelling dat zijn telefoon is gehackt iets achter te willen houden, maar de rechtbank kan op basis van deze berichten niet vaststellen wat dat precies is. Dat leidt tot de conclusie dat de inhoud van deze berichten te vaag is om de zware beschuldiging – meerdere vormen van seksueel binnendringen – genoemd in de verklaringen van [slachtoffer] te ondersteunen.
Disclosure
De rechtbank moet voorts behoedzaam omgaan met de verklaringen van [slachtoffer] .
Zij verklaart over gebeurtenissen die jaren geleden zouden zijn gebeurd. Daarnaast is de manier waarop tot stand is gekomen dat [slachtoffer] aangifte heeft gedaan van het vermeende ontucht niet spontaan geweest. Uit het dossier volgt dat [slachtoffer] door haar toenmalige vriend [naam] onder druk lijkt te zijn gezet om te verklaren over wat er met haar is gebeurd. Dit leidt de rechtbank af uit het volgende.
Na de aangifte van 5 september 2019 heeft [slachtoffer] op 3 januari 2020 een aanvullende verklaring afgelegd. Hierin heeft zij verklaard dat zij het misbruik heeft verdrongen en er nooit met iemand over had gesproken tot voor kort. Haar vriend [naam] zag aan haar dat er iets was en hij bleef vragen stellen. [slachtoffer] heeft hem toen verteld wat er gebeurd was, want zij wist dat [naam] niet zou stoppen met vragen.
Deze [naam] heeft ook een getuigenverklaring afgelegd. Het viel getuige op dat [slachtoffer] opvallend angstig gedrag vertoonde bij onverwachtse aanrakingen en dat zij niet mee wilde naar het zwembad en in bikini. Getuige heeft haar daarnaar gevraagd. Getuige verklaart bij zijn ouders thuis ook seksueel misbruik te hebben meegemaakt. Getuige is naar eigen zeggen “Iemand die makkelijk met kinderen praat en dan wel het een en ander uit hen krijgt”. Zo heeft hij dat bij [slachtoffer] ook gedaan, aldus getuige. Getuige zei tegen haar dat “ze het eruit moest gooien”. Getuige heeft tegen [slachtoffer] gezegd dat “als zij het niet ging vertellen, hij niet mee ging doen aan onderzoeken”. “Toen is ze over de brug gekomen met verhalen en dingetjes”, zo heeft getuige verklaard. Getuige heeft haar de verhalen steeds weer laten herhalen. “Dan kwam er steeds weer wat bij”. Hij heeft vervolgens begin augustus 2018 zich op Whatsapp voorgedaan als [slachtoffer] en contact gezocht met verdachte om het verhaal van [slachtoffer] bevestigd te krijgen. Uiteindelijk is na een laatste telefonisch contact met verdachte aangifte gedaan.
De rechtbank kan op basis van het voorgaande niet uitsluiten dat de vriend van [slachtoffer] haar zodanig onder druk heeft gezet om te verklaren en dat de gestelde vragen zodanig sturend zijn geweest, dat de verklaringen van [slachtoffer] die daaruit zijn voortgekomen niet volledig waarheidsgetrouw zijn of dat haar verklaringen teveel door haar vriend [naam] zijn beïnvloed.
Gelet daarop, en het hiervoor benoemde gebrek aan voldoende steunbewijs, is de rechtbank van oordeel dat er geen voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat daadwerkelijk sprake is geweest van de ten laste seksuele handelingen, zodat verdachte van dit feit behoort te worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
-
heft ophet op 22 juni 2020 geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. M. Diepenhorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 november 2021.