ECLI:NL:RBZWB:2021:5977

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
C/02/391537 JE RK 21-2294
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke gezagsbelasting voor medische behandeling van minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de gedeeltelijke gezagsbelasting over een minderjarige, geboren in 2009, die onder toezicht is gesteld. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om het gezag over de minderjarige gedeeltelijk uit te oefenen, specifiek met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling, waaronder traumabehandeling en diagnostisch onderzoek. Dit verzoek is gedaan omdat de ouders van de minderjarige geen medewerking willen verlenen aan de benodigde hulpverlening, ondanks dat de minderjarige aangeeft behoefte te hebben aan gesprekken met een professional om haar ervaringen te verwerken.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders tot nu toe hebben geweigerd om toestemming te geven voor de medische behandeling, en dat dit in het belang van de minderjarige niet kan worden uitgesteld. De kinderrechter overweegt dat de GI, op basis van artikel 1:265e BW, het gezag gedeeltelijk kan uitoefenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, en dat dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft de GI belast met het gezag over de minderjarige met betrekking tot het geven van toestemming voor de medische behandeling, en heeft deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De ouders hebben het recht om binnen drie maanden hoger beroep aan te tekenen tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/391537 / JE RK 21-2294
Datum uitspraak: 19 november 2021
Beschikking van de kinderrechter over een gedeeltelijke gezagsbelasting,
artikel 1:265e van het Burgerlijk Wetboek (BW)
in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT [XX] ,

locatie [XX] , hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
betreffende

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [roepnaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [XX] ,

[vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [XX] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoek met bijlagen van de GI van
5 november 2021, ingekomen bij de griffie op 8 november 2021.
Op 17 november 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader;
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [roepnaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[roepnaam minderjarige] verblijft in een gezinshuis.
Bij beschikking van 21 mei 2021 is [roepnaam minderjarige] onder toezicht gesteld tot 25 mei 2022 en is ook
ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening tot 25 november 2021. Bij beschikking van 19 november 2021, met zaaknummer C/02/390583 / JE RK 21-2101, is deze machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] verlengd tot 25 mei 2022.

Het verzoek

De GI verzoekt te bepalen dat, voor de duur van de kinderbeschermingsmaatregelen en uitvoerbaar bij voorraad, het gezag over [roepnaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de GI met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling, inhoudende een traumabehandeling en (aansluitend) diagnostisch onderzoek, alsmede een eventueel daaruit voortvloeiende behandeling.
De GI legt aan dat verzoek het volgende ten grondslag. [roepnaam minderjarige] wil graag starten met traumatherapie onder leiding van een psycholoog, zodat zij de gebeurtenissen in de thuissituatie en als gevolg van de uithuisplaatsing kan verwerken. In dat kader zal niet aan waarheidsvinding worden gedaan, maar staan de ervaringen en gevoelens van [roepnaam minderjarige] centraal. Psychologenpraktijk MYND is bereid een intakegesprek met [roepnaam minderjarige] te voeren, maar hiervoor is de toestemming van de ouders vereist. De GI krijgt echter geen contact met hen en alle correspondentie komt ongeopend retour. De GI meent dat uitstel van deze medische behandeling niet in het belang is van [roepnaam minderjarige] , gelet op haar mentale gezondheid. Daarnaast zijn er signalen die duiden op kindeigen problematiek en uit het eerdere onderzoeksrapport van de Raad voor de Kinderbescherming blijkt ook dat de ouders moeilijk gedrag bij [roepnaam minderjarige] zagen. In dat kader acht de GI diagnostisch onderzoek en een eventuele daaruit voortvloeiende behandeling nodig. De GI vreest dat de voortgang van dat traject in gevaar komt, gelet op de weigerachtige houding van de ouders om in contact te treden met de GI en hun tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek getoonde weerstand tegen iedere vorm van hulpverlening.

Het standpunt van de belanghebbenden

De ouders willen hun medewerking aan een behandeling van [roepnaam minderjarige] , in welke vorm dan ook, niet verlenen. [roepnaam minderjarige] is gezond en gesprekken vinden de ouders niet nodig, ook niet als [roepnaam minderjarige] zegt daaraan behoefte te hebben. [roepnaam minderjarige] is slim en de ouders hebben altijd goed voor haar gezorgd. [roepnaam minderjarige] heeft gelogen over de thuissituatie en de ouders hebben de pech dat [roepnaam minderjarige] werd beïnvloed door een vriend. Hij heeft een heel slecht karakter en dat had een negatief effect op [roepnaam minderjarige] . Dat was volgens de ouders de oorzaak van het door hen benoemde moeilijke gedrag van [roepnaam minderjarige] . Zij achten iedere vorm van hulpverlening overbodig.

De beoordeling

De kinderrechter kan op grond van artikel 1:265e BW bij de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing en ook nadat deze machtiging is verleend, op verzoek van de GI die het toezicht uitoefent, bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door deze GI, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Zij kan dit onder andere doen met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling van de minderjarige jonger dan twaalf jaar. De duur van de gedeeltelijke uitoefening van het gezag is niet langer dan die van de verleende machtiging tot uithuisplaatsing.
Allereerst ziet de kinderrechter zich gesteld voor de vraag of een traumabehandeling en diagnostisch onderzoek medische behandelingen betreffen als bedoeld in artikel 1:265e BW. In dat kader overweegt de kinderrechter het volgende. Op een medische behandeling of een medisch onderzoek is in beginsel de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) van toepassing is (artikelen 7:446 tot en met 7:468 BW).
Op grond van artikel 7:446 lid 2 BW wordt onder handelingen op het gebied van de geneeskunst (dus een medische behandeling) verstaan:
a. alle verrichtingen – het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen –rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel deze verloskundige bijstand te verlenen;
b. andere dan de onder a bedoelde handelingen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon, die worden verricht door een arts of tandarts in die hoedanigheid.
In kinderbeschermingszaken komt eenduidig naar voren dat medische behandelingen (waaronder dus ook diagnostiek valt) zowel zien op de somatische als op de geestelijke gezondheidszorg. De traumabehandeling en het diagnostisch onderzoek zullen gericht zijn op de geestelijke toestand van [roepnaam minderjarige] en kunnen daarom worden aangemerkt als medische behandelingen in de zin van de WGBO.
Nu [roepnaam minderjarige] jonger is dan twaalf jaar, dienen de gezagdragende ouders op grond van
artikel 7:450 lid 1 juncto 7:465 lid 1 en 2 BW toestemming te verlenen voor het verrichten van een medische behandeling. De ouders van [roepnaam minderjarige] hebben tot op heden geweigerd daarover met de GI in gesprek te gaan en zij hebben tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek verklaard hun toestemming voor medische behandelingen in dit kader niet te zullen verlenen, omdat zij daartoe geen enkele noodzaak zien.
De kinderrechter stelt vast dat, onweersproken is gebleven dat, [roepnaam minderjarige] heeft aangegeven behoefte te hebben aan hulp in de vorm van gesprekken met een professional, om haar ervaringen in het verleden, zowel met betrekking tot de gebeurtenissen in de thuissituatie als ten aanzien van de uithuisplaatsing, een plekje te kunnen geven. Psychologenpraktijk MYND is bereid gevonden om een intakegesprek met [roepnaam minderjarige] te voeren, voorafgaand aan een traumabehandeling. Voorts vertoont [roepnaam minderjarige] in het gezinshuis gedrag, dat volgens de gezinshuisouders duidt op kindeigen problematiek en blijkt uit een eerdere rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming dat de ouders hebben benoemd dat [roepnaam minderjarige] soms moeilijk gedrag vertoont. Hoewel zij dat gedrag koppelen aan de omgang met een vriend met een slechte invloed, kan thans niet worden vastgesteld of die aanname juist is en blijkt evenmin waarom [roepnaam minderjarige] dan zo gevoelig zou zijn voor de invloed van een ander. Indien er signalen zijn van kindeigen problematiek vereist het belang van een kind dat hier zo spoedig mogelijk duidelijkheid over komt te bestaan, zodat de dagelijkse verzorgers hiermee in hun begeleiding van het kind rekening kunnen houden en eventueel benodigde hulpverlening tijdig kan worden opgestart. Gelet op het voorgaande acht de kinderrechter een medische behandeling, in de vorm van een traumabehandeling en diagnostiek, proportioneel en noodzakelijk in het belang van [roepnaam minderjarige] .
Hoewel toepassing van artikel 1:265e BW diep ingrijpt in het ouderlijk gezagsrecht, is de kinderrechter van oordeel dat in de onderhavige situatie minder ingrijpende maatregelen geen passend alternatief vormen, met name nu pas na diagnostisch onderzoek kan worden vastgesteld of en zo ja welke behandeling voor [roepnaam minderjarige] geschikt is, waardoor toepassing van artikel 1:265h BW, gericht op het verlenen van vervangende toestemming voor een specifieke medische behandeling, onvoldoende toereikend is. De kinderrechter acht het voorts in het belang van [roepnaam minderjarige] dat voortvarend gehandeld kan worden ten aanzien van een vervolgbehandeling en zij acht het onwenselijk als de GI voor ieder onderdeel van de medische behandeling opnieuw vervangende toestemming aan de kinderrechter moet verzoeken, zeker nu de ouders intrinsiek overtuigd zijn van een gebrek aan noodzaak voor die behandeling en zij hun medewerking daaraan vermoedelijk blijvend zullen weigeren.
De kinderrechter wijst tot slot ook op artikel 3 IVRK en overweegt dat het belang van [roepnaam minderjarige] bij de traumabehandeling, diagnostiek en een eventueel daaruit voortvloeiende behandeling als onderdeel van het wegnemen van haar ontwikkelingsbedreiging dient te prevaleren boven het belang van de ouders bij de uitoefening van hun gezagsrecht wat betreft deze medische behandelingen.
De kinderrechter is van oordeel dat het noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling dat de gecertificeerde instelling wordt belast met het gezag over [roepnaam minderjarige] met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De kinderrechter zal deze beslissing ook uitvoerbaar bij voorraad verklaren, gelet op de hiervoor beschreven noodzaak van de medische behandeling die naar het oordeel van de kinderrechter niet langer op zich moet laten wachten.

De beslissing

De kinderrechter
belast de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie [XX] , met het gezag over [roepnaam minderjarige] met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling voor de duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot 25 mei 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van der Linden, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Verhulst-Langer, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.