In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de gedeeltelijke gezagsbelasting over een minderjarige, geboren in 2009, die onder toezicht is gesteld. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om het gezag over de minderjarige gedeeltelijk uit te oefenen, specifiek met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling, waaronder traumabehandeling en diagnostisch onderzoek. Dit verzoek is gedaan omdat de ouders van de minderjarige geen medewerking willen verlenen aan de benodigde hulpverlening, ondanks dat de minderjarige aangeeft behoefte te hebben aan gesprekken met een professional om haar ervaringen te verwerken.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders tot nu toe hebben geweigerd om toestemming te geven voor de medische behandeling, en dat dit in het belang van de minderjarige niet kan worden uitgesteld. De kinderrechter overweegt dat de GI, op basis van artikel 1:265e BW, het gezag gedeeltelijk kan uitoefenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, en dat dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft de GI belast met het gezag over de minderjarige met betrekking tot het geven van toestemming voor de medische behandeling, en heeft deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De ouders hebben het recht om binnen drie maanden hoger beroep aan te tekenen tegen deze beschikking.