ECLI:NL:RBZWB:2021:5979

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
C/02/369081 FA RK 20-853
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om eenhoofdig gezag en vervangende toestemming voor hulpverlening in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de man verzocht om het eenhoofdig gezag over zijn minderjarige kind te verkrijgen. Dit verzoek was eerder op 26 juni 2020 afgewezen door de rechtbank. De man kan in dezelfde procedure niet opnieuw worden ontvangen in zijn verzoek om het eenhoofdig gezag, wat leidt tot zijn niet-ontvankelijkverklaring. De rechtbank heeft echter wel de vervangende toestemming verleend voor traumabehandeling van de minderjarige bij een instelling, gezien de noodzaak van hulpverlening na trauma's die de minderjarige heeft opgelopen door contact met de vrouw. De vrouw, die geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, is niet verschenen op de zitting en heeft geen toestemming gegeven voor de hulpverlening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstige bezwaren heeft tegen contact met de vrouw, wat heeft geleid tot de ontzegging van het recht op omgang. De rechtbank heeft de kosten van het geding gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 23 november 2021.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: [XX]
Zaaknummer: C/02/369081 FA RK 20-853
datum uitspraak: 23 november 2021
nadere beschikking betreffende gezag en geschil ex artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek
in de zaak van
[man] ,hierna te noemen: de man,
wonende te [XX] ,
advocaat: mr. P.P.M. Hendrikx-Heeren,
tegen
[vrouw] ,hierna te noemen de vrouw,
zonder bekende woon- of verblijfplaats
advocaat: voorheen: mr. P.H. Kramer,
inzake het minderjarig kind van partijen:
[minderjarige], geboren te [XX] op [geboortedatum] 2017.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie [XX] ,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van de rechtbank van 26 juni 2020 en alle daarin vermelde stukken;
- een bericht van de Raad van 11 januari 2021;
- het F9-formulier van mr. Hendrikx-Heeren van 18 maart 2021;
- het verweerschrift van mr. Kramer van 7 april 2021;
- het rapport van de Raad van 13 april 2021;
- een bericht van mr. Kramer van 12 april 2021, dat zij zich onttrekt als advocaat van de vrouw;
- het F9-formulier van mr. Hendrikx-Heeren van 23 april 2021;
- de oproeping van de griffier van deze rechtbank van de vrouw in de Staatscourant.
1.2
Het verzoek is mondeling met gesloten deuren nader behandeld op 21 oktober 2021. Bij die gelegenheid is verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat. Tevens was aanwezig een medewerkster namens de Raad.
Alhoewel correct opgeroepen (via de Staatscourant) is de vrouw niet verschenen. Zij is volgens de Basisregistratie Personen op 22 juni 2021 uitgeschreven met aantekening dat zij is geëmigreerd naar [XXX] .

2.De nadere beoordeling

2.1
Bij beschikking van 26 juni 2020 heeft de rechtbank het verzoek van de man tot het verkrijgen van het eenhoofdig gezag over de minderjarige afgewezen. Verder heeft de rechtbank de man vervangende toestemming verleend om met de minderjarige te verhuizen naar [XXXX] en haar in te schrijven bij de kinderopvang. Voorts is het verzoek van de man betreffende het opschorten/stopzetten van de overeengekomen zorg- en contactregeling aangehouden in afwachting van een rapport van de Raad. Dit rapport is op 15 april 2021 door de rechtbank ontvangen.
2.2
De rechtbank begrijpt dat de volgende verzoeken van de man, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, mede gezien zijn toelichting tijdens de mondelinge behandeling, nog aan de orde zijn:
1.
primair:het gezamenlijk gezag te wijzigen zodat de man het eenhoofdig gezag over de minderjarige verkrijgt;
subsidiairvervangende toestemming voor traumabehandeling van de minderjarige bij [instelling] !;
2. te bepalen dat de eerder tussen partijen overeengekomen zorg- en contactregeling wordt opgeschort/stopgezet.
2.3
De vrouw verzoekt bij beschikking, kosten rechtens, de man in al zijn verzoeken niet ontvankelijk te verklaren dan wel deze verzoeken af te wijzen.
2.4
Op het standpunten van partijen en de Raad wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.
De ontvankelijkheid van de man
2.5
Door en namens de man wordt het volgende standpunt ten aanzien van het eenhoofdig gezag ingenomen. De man heeft in de onderhavige zaak in eerste aanleg verzocht om voortaan met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te worden belast. Bij de voormelde beschikking van 26 juni 2020 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen. Vervolgens heeft de Raad zijn onderzoek uitgebreid en opnieuw onderzocht wat er met het gezamenlijk gezag dient te gebeuren. Deze werkwijze is afgestemd met de rechtbank. De Raad adviseert nu dat een wijziging van het gezag, van gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag bij de man, het meest in het belang is van de minderjarige. Aangezien de advocaat van de man dit in eerste aanleg en bij aanvullend verzoek van 18 maart 2020 reeds heeft verzocht, heeft zij dit verzoek niet nogmaals ingediend. De (advocaat van de) man wil wel graag dat dit verzoek opnieuw wordt beoordeeld. Zij is bereid om dit verzoek alsnog mondeling te doen en na de mondelinge behandeling schriftelijk te bevestigen.
2.6
De Raad adviseert de rechtbank als volgt. Uit pagina 7 van het rapport van de Raad blijkt dat de advocaat van de man op 18 maart 2021 een aanvullend verzoek naar de rechtbank heeft gestuurd. De rechtbank heeft op 24 maart 2021 de Raad verzocht om hierop schriftelijk te reageren. Vervolgens heeft de Raad in een multidisciplinair overleg op 2 april 2021 besloten om tevens een advies aan de rechtbank uit te brengen over het aanvullende verzoek van de man. De Raad vindt het dan ook belangrijk dat het verzoek in behandeling wordt genomen. Het is in het belang van de minderjarige dat de man wordt belast met het eenhoofdig gezag.
2.7
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de man in deze procedure nogmaals kan worden ontvangen in zijn verzoek tot het verkrijgen van het eenhoofdig gezag over de minderjarige. De rechtbank heeft in haar beschikking van 26 juni 2020 al afwijzend op dat verzoek beslist. Deze beslissing is onvoorwaardelijk en zonder voorbehoud gegeven. Dit betekent dus dat deze beslissing in deze procedure vast staat en ook dat dat verzoek niet opnieuw kan worden beoordeeld, ook niet als de man een aanvullend verzoek heeft ingediend. De man heeft de mogelijkheid gehad om tegen die afwijzende beslissing van de rechtbank in hoger beroep te gaan, wat niet is gebeurd. Uit de omstandigheid dat de rechtbank na het aanvullend verzoek van de man aan de Raad heeft verzocht om ook dat verzoek in zijn onderzoek te betrekken mag niet worden afgeleid dat de rechtbank dat verzoek in deze procedure opnieuw zou beoordelen. Uit dat verzoek van de rechtbank aan de Raad mag ook niet worden afgeleid dat de rechtbank instemt met het verzoek, zoals door de man is betoogd. Dat de Raad na het onderzoek zijn advies heeft gewijzigd, doet aan dit oordeel niet af. Dit betekent dat de man voor dit deel van het verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voor zover de man volhardt in zijn wens om het gezamenlijk gezag te wijzigen naar eenhoofdig gezag, staat het hem vrij om een nieuw verzoek in te dienen.
Vervangende toestemming
2.8
De man heeft subsidiair vervangende toestemming voor traumabehandeling van de minderjarige bij [instelling] ! verzocht. De vrouw is een periode opgenomen geweest bij de GGz. Daarna is de contactregeling tussen de vrouw en de minderjarige weer opgestart. Het ging in die tijd steeds slechter met de vrouw. De minderjarige heeft daar volgens de man een trauma van opgelopen. Zij was na een contactmoment met de vrouw een aantal dagen van slag, huilde veel en kon niet meer slapen. Daarnaast krabde ze haar hoofd kaal. In overleg met de hulpverlening is toen besloten dat zij eerst therapie moest volgen, voordat de contactregeling weer kon worden opgestart. [roepnaam minderjarige] heeft de situatie als heel onveilig ervaren. De hulpverlening bij [instelling] ! is, vanwege het ontbreken van de toestemming van de vrouw, nog niet opgestart.
2.9
De vrouw heeft in haar verweerschrift van 7 april 2021 niets gesteld ten aanzien van de vervangende toestemming bij [instelling] !.
2.1
De Raad is van mening dat de hulp vanuit [instelling] ! in het belang van de minderjarige is en zo snel mogelijk moet worden gestart. Indien de rechtbank niet overgaat tot het toewijzen van eenhoofdig gezag van de man, adviseert de Raad dan ook het verzoek van de man tot vervangende toestemming voor het hulpverleningstraject bij [instelling] ! toe te wijzen. De Raad vindt het zeer kwalijk dat de vrouw daarvoor geen toestemming heeft verleend.
2.11
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
2.12
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat hulpverlening voor de minderjarige dringend noodzakelijk is. Naar aanleiding van contact tussen de vrouw en de minderjarige heeft laatstgenoemde een trauma opgelopen. Dit uit zich in huilen, niet slapen, haar hoofd kaal krabben en het doen van zeer zorgwekkende uitspraken. Aangezien de vrouw weigert haar toestemming te verlenen en de rechtbank het in het belang van de minderjarige acht dat zij zo snel mogelijk hulp krijgt, zal de rechtbank de vervangende toestemming verlenen zoals verzocht.
Zorg- en contactregeling
2.13
De man heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat de eerder tussen partijen overeengekomen zorg- en contactregeling wordt opgeschort/stopgezet. De minderjarige heeft veel last van haar trauma. De man is in de ogen van de minderjarige degene die haar in een onveilige situatie heeft gebracht. Hij heeft haar immers naar de vrouw gebracht. Zij uit dit door regelmatig tegen de man te zeggen: “Je mag mij niet naar die enge brengen”. Met “die enge” wordt volgens de man de vrouw bedoeld. De man wil daarom eerst dat de hulpverlening aan het trauma van de minderjarige gaat werken, alvorens er weer contact wordt opgestart.
2.14
De vrouw heeft in haar verweerschrift van 7 april 2021 aangevoerd dat de man de psychische problemen van de vrouw overdrijft. De vrouw heeft tijdens en na haar behandeling de man verzocht om contact met de minderjarige op te starten. De man hield de deur dicht. De vrouw heeft inmiddels al ruim een jaar geen contact met de minderjarige. De vrouw is van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is dat er zo spoedig mogelijk een contactregeling wordt opgestart.
2.15
De Raad is van mening dat het nu nog te vroeg is voor contactherstel tussen de vrouw en de minderjarige. Het is in haar belang dat er momenteel geen vaste contactregeling wordt vastgesteld. Afhankelijk van de resultaten van de hulpverlening dient gekeken te worden op welke wijze de vrouw weer een rol in het leven van de minderjarige kan hebben. Indien er bij beiden mogelijkheden zijn om het contact op een veilige manier te herstellen, adviseert de Raad de ouders nadrukkelijk de adviezen vanuit de hulpverlening op te volgen en indien nodig hulp in te schakelen voor verdere begeleiding van het contactherstel.
2.16
Ingevolge artikel 1:253a, eerste lid, van het BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan deze regeling omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, derde lid, van het BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
De rechter ontzegt het recht op omgang, op grond van artikel 1:377a van het BW slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.17
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling van het verzoek overweegt de rechtbank als volgt.
2.18
Beoordeeld dient eerst te worden of er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Geconstateerd wordt dat er sinds juli 2019, naast twee begeleide contactmomenten, geen contact meer is geweest tussen de vrouw en de minderjarige. Dit betekent dat, mede gezien het tijdsverloop, er sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat de man in zijn verzoek kan worden ontvangen.
2.19
De rechtbank is met de Raad van oordeel dat er contra-indicaties zijn voor contact tussen de vrouw en de minderjarige. Zij is in eerder contact met de vrouw beschadigd en heeft hierdoor een trauma opgenomen. Zij vertoonde na de twee begeleide contactmomenten zeer zorgelijk gedrag. Zij huilde een aantal dagen, kon niet meer slapen en krabde haar hoofd kaal. Regelmatig doet zij zorgelijke uitspraken tegenover de man, zoals: “Je mag mij niet naar die enge brengen”. Met “die enge” wordt de vrouw bedoeld. Hieruit blijkt dat de minderjarige ernstige bezwaren heeft tegen contact met de vrouw. In overleg met de hulpverlening is het contact dan ook stopgezet. Het is belangrijk dat de minderjarige momenteel rust krijgt en zich kan focussen op therapie bij [instelling] ! Daar komt bij dat de vrouw naar [XXX] is vertrokken, waardoor de contactregeling vanwege geografische redenen praktisch niet uitvoerbaar is. Aangezien de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de minderjarige ernstig lijdt onder het hebben van contact met de vrouw, is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de minderjarige wenselijk is dat het contact met de vrouw wordt ontzegd. Het verzoek van de man zal dan ook worden toegewezen. De rechtbank zal de ontzegging niet in tijd beperken. In samenspraak met de hulpverlening dient onderzocht te worden of contact op termijn weer mogelijk is. Elke afwijzing van een dergelijk verzoek is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen
2.2
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de Raad in zijn rapport heeft geadviseerd om een informatieregeling tussen partijen vast te leggen, waarbij de man de vrouw eenmaal per maand informeert over het welzijn en de ontwikkeling van de minderjarige. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij de vrouw via de e-mail ongeveer drie keer per maand informatie over de minderjarige verstrekt. Hij heeft geen bezwaar tegen een informatieregeling. Aangezien er thans geen verzoek voorligt wat hierop ziet, kan de rechtbank hier niet op beslissen. De rechtbank gaat er wel van uit dat de man informatie aan de vrouw blijft verstrekken.
2.21
Nu partijen ex-echtgenoten zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

3.De beslissing

De rechtbank
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek betreffende het verkrijgen van het eenhoofdig gezag;
verleent aan de man, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw, toestemming voor hulpverlening voor [instelling] ! voor de minderjarige [roepnaam minderjarige] ;
ontzegt de vrouw met ingang van heden het recht op omgang met de minderjarige [roepnaam minderjarige] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Janssen.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.