ECLI:NL:RBZWB:2021:6002

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
C/02/380448 FA RK 20-6752
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van gemeenschappelijke goederen met betrekking tot minderjarige kinderen en alimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen niet in staat zijn gebleken tot overeenstemming over de zorg voor hun minderjarige kinderen en de financiële regelingen. De vrouw heeft verzocht om echtscheiding, het hoofdverblijf van de kinderen bij haar, en alimentatie van de man. De man heeft primair verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem en subsidiair om co-ouderschap. De rechtbank heeft geoordeeld dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw dient te zijn, gezien haar rol als hoofverzorger en de onrust die de huidige situatie met zich meebrengt voor de kinderen. De rechtbank heeft ook de alimentatie voor de kinderen vastgesteld, waarbij de man €198 per maand per kind moet betalen. Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de gemeenschappelijke goederen gelast, waaronder de verkoop van de echtelijke woning, en heeft de man recht op een vergoeding van €90.515 van de gemeenschap vanwege een schenking van zijn ouders onder een uitsluitingsclausule. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot co-ouderschap en andere financiële verzoeken afgewezen, en heeft de vrouw het recht gegeven om de woning gedurende zes maanden na inschrijving van de beschikking te bewonen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/380448 FA RK 20-6752
beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[vrouw],
wonende te [X] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.A.T. van Ginderen,
en
[man],
wonende te [XX] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. W.G. Dictus.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 21 december 2020 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 4 maart 2021 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het op 1 juni 2021 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek met bijlagen;
- de brief van mr. Van Ginderen van 30 september 2021 met bijlagen, de brief van
18 oktober 2021 tevens wijziging verzoek met bijlagen en het F-9 formulier van 11 november 2021;
- de brief van mr. Dictus van 1 oktober 2021 tevens aanvullend verzoek met bijlagen en de brieven van 14 oktober 2021 met bijlagen en van 27 oktober 2021 met als bijlage de draagkrachtberekening van de man en het F-9 formulier van 11 november 2021 verbeterd bij F-9 formulier van 18 november 2021;
- de beschikking voorlopige voorzieningen van 27 november 2020;
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 28 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de raad.
1.3. Na te noemen minderjarigen zijn gelet op hun leeftijd in staat gesteld hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek
.Zij zijn op gesprek geweest. De rechter heeft ter zitting op hoofdlijnen verslag gedaan van hetgeen de kinderen, ieder apart, hebben verteld.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn op [huwelijksdatum] in de gemeente [XXX] met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen;
- uit hun huwelijk zijn de volgende, nu nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige] geboren te [XXX] op [geboortedatum] 2004,
2. [minderjarige2] geboren te [XXX] op [geboortedatum2] 2008;
- zij hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een ouderschapsplan;
- zij hebben de Nederlandse nationaliteit;
- hun huwelijk is duurzaam ontwricht.

3.De verzoeken

De vrouw verzoekt thans, samengevat,
- echtscheiding;
- bepaling dat de minderjarigen hun hoofdverblijf zullen hebben bij haar;
- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarigen van € 250,= per maand per kind;
- vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage van
€ 1.000,= per maand;
- bepaling dat zij bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning voort te zetten;
- gelasten van de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen.
De man verzoekt, samengevat,
- echtscheiding;
- primair bepaling dat de minderjarigen hun hoofdverblijf zullen hebben bij hem subsidiar vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- vaststelling van een door de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarigen van € 144,= per maand per kind;
- gelasten van de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen dan wel
vaststelling van de verdeling van de gemeenschappelijke goederen als door hem
verzocht;
- bepaling voor recht dat de man een vordering op de gemeenschap heeft ten bedrage
van € 90.515,= vanwege een schenking van zijn ouders op 23 mei 2013 onder een
uitsluitingsclausule;
- aanvullend primair de echtelijke woning aan de man toe te delen voor de door
Heijblom makelaardij nog nader te bepalen onderhandse verkoopwaarde en te bepalen
dat de vrouw bij toedeling van de woning aan de man uiterlijk op de datum van
wijziging van de tenaamstelling en levering aan de man de woning dient te verlaten en
subsidiair de vrouw te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan verkoop van
de echtelijke woning danwel de man te machtigen de woning te verkopen en te
bepalen dat de beschikking in de plaats komt van de toestemming van de vrouw tot
verkoop van de woning.

4.De beoordeling

Echtscheiding
4.1.
De rechtbank acht de vrouw ontvankelijk in haar echtscheidingsverzoek. De door haar aangevoerde omstandigheden zijn van dien aard dat van de vrouw redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat een door beide partijen opgesteld ouderschapsplan wordt overgelegd.
4.2.
De verzoeken tot echtscheiding liggen als op de wet gegrond en over en weer niet weersproken voor toewijzing gereed.
Voortzetting van de bewoning van de echtelijke woning
4.3.
Het verzoek tot voortzetting van de bewoning van de echtelijke woning door de vrouw ligt als op de wet gegrond en niet weersproken voor toewijzing gereed.
Hoofdverblijf en regeling zorg- en opvoedingstaken
4.4.
De vrouw verzoekt het hoofdverblijf van de minderjarigen bij haar te bepalen. Zij is vanaf de geboorte de hoofverzorger, werkt parttime aangepast aan de schooltijden van de kinderen, en is alle schoolvakanties vrij. Zij is dus vrijwel altijd beschikbaar als de kinderen thuis zijn. Ter zitting heeft de vrouw voor wat betreft de zorgregeling aangegeven dat ze een eventuele uitbreiding van het contact van de kinderen met de man aan hen overlaat. Op dit moment ervaren zij het contact met de man niet altijd als prettig omdat de man met de kinderen over de scheiding praat en negatieve dingen over haar zegt.
4.5.
De man verzoekt primair hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem en subsidiair co-ouderschap waarbij de kinderen om de week bij de man verblijven en het wisselmoment op woensdagavond om 18.00 uur zal zijn. De man heeft altijd een actieve rol gespeeld in de opvoeding van de minderjarigen en heeft een hechte band met hen en anders dan de vrouw staat hij open voor een uitgebreide contactregeling met de vrouw. De man stelt dat de vrouw alles in het werk stelt om de huidige zorgregeling, zoals deze is vastgesteld in de voorlopige voorzieningen in stand te houden en niet uit te breiden. De huidige zorgregeling is niet gelijkwaardig.
4.6.
De rechtbank zal bepalen dat het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn. Vanuit het verleden gezien was zij, meer dan de man, dagelijks belast met de verzorging en opvoeding van de kinderen. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen wenselijk dat er duidelijkheid zal bestaan over het hoofdverblijf. Zowel in de overgelegde stukken als bij de behandeling ter zitting hebben beide ouders laten zien dat zij niet in staat zijn over de kwesties die de kinderen aangaan te communiceren op een wijze die niet belastend is voor de kinderen. Ook is het de rechtbank gebleken dat de kinderen vrij goed op de hoogte zijn van de problemen die de ouders met elkaar hebben. De rechtbank heeft ook moeten vaststellen dat ouders niet in staat of bereid zijn om een traject met elkaar aan te gaan waarin zij deze situatie voor de kinderen zullen verbeteren. Bij de mondelinge behandeling heeft de raad ter zitting gesteld dat een vorm van co-ouderschap zoals vader dit ziet onder de gegeven omstandigheden te belastend is voor de kinderen. De rechtbank sluit zich hierbij aan en zal de verzoeken van de man tot bepaling van hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem en het subsidiaire verzoek tot co-ouderschap, afwijzen.
4.7.
Bij de beslissing voorlopige voorzieningen van 27 november 2020 is een zorgregeling vastgesteld waarbij de man contact heeft met de minderjarigen in de ene week van donderdag uit school tot maandag naar school en in de andere week op donderdag uit school tot na het eten. Partijen zijn het erover eens dat deze laatstgenoemde “losse” donderdag teveel onrust oplevert zowel voor de ouders als voor de kinderen. Ook de kinderen hebben duidelijk te kennen gegeven dat zij de losse donderdag als belastend ervaren. De zorg door de man op de betreffende donderdag zal de rechtbank dan ook laten vervallen. De vraag is dan vervolgens of deze vermindering van contact tussen de man en de minderjarigen gecompenseerd dient te worden. De man heeft ter zitting aangevoerd dat hij met slechts vier overnachtingen in de veertien dagen zijn vaderschap niet kan waar maken.. De vrouw is het hier niet mee eens. De raad heeft hierover ter zitting opgemerkt dat er in beginsel ruimte zou moeten zijn om de contactregeling uit te breiden, bij voorkeur aaneengesloten. Tegelijkertijd merkt de raad op dat de kinderen op dit moment best veel meekrijgen van de stress die vader ervaart doordat hij in zijn ogen niet de zorg aan zijn kinderen kan besteden die hij wil geven. Vader is van mening dat hij geen stress meer zal ervaren wanneer de regeling wordt uitgebreid tot een gelijkwaardige zorgregeling
.
4.8.
De rechtbank oordeelt als volgt. Bij de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat ouders over en weer niet in staat zijn tot toegeving op welk gebied dan ook. Onder de gegeven omstandigheden acht de rechtbank het in het belang van de kinderen en de ouders om de vermindering van het contact met de man op de losse donderdag te compenseren. Dat betekent dat de rechtbank het contact van de man met de minderjarigen zal uitbreiden met één middag en één nacht in die zin dat de minderjarigen eenmaal per veertien dagen van donderdagmiddag na school tot dinsdag voor school bij de man verblijven. Voor met name [roepnaam minderjarige] betekent dat dat zij ook in staat zal blijven haar vader bij de begeleiding van het vak economie te betrekken. Van de andere kant verwacht de rechtbank van de man nu ook dat hij de knop van zijn gemoed in aanwezigheid van de kinderen omzet en rust zal uitstralen in plaats van stress. Van de moeder verwacht de rechtbank dat zij zich achter deze regeling zal stellen en dat ook zal uitdragen naar de kinderen. Waar ouders niet bereid zijn enige vorm van hulp te aanvaarden, mag van hen worden verwacht dat zij, nu de rechtbank knopen door hakt, de ratio boven de emotie weten te stellen en zich aan de beslissingen zullen conformeren, in het belang van de kinderen.
Kinderalimentatie
4.9.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
4.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de minderjarigen in 2020 € 678,= per kind per maand bedraagt en in 2021 € 698,= per maand per kind.
4.11.
Beoordeeld dient te worden in welke verhouding de behoefte van de minderjarigen tussen de onderhoudsplichtigen zal worden verdeeld. De rechtbank volgt ook in dit opzicht de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie, inhoudende dat de behoefte van kinderen tussen de onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht. Daartoe dient eerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de onderhoudsplichtigen te worden bepaald. Het bedrag aan draagkracht wordt in 2021 bij inkomens vanaf € 1.700,= per maand vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.000,=)]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.700,= per maand) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Draagkracht vrouw
4.12.
De vrouw heeft volgens de salarisspecificaties een inkomen van € 4.009,60 bruto per maand, te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag, een eindejaarsuitkering van
€ 3.849,= en een bindingstoelage van € 1.254,= per jaar. De rechtbank houdt rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting en arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Daarnaast komt de vrouw met dit inkomen in aanmerking voor een kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop van € 4.031,= op jaarbasis. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de vrouw op een bedrag ter hoogte van € 3.468,= per maand.
4.13.
De draagkracht van de vrouw is dan volgens de formule € 1.000,= per maand.
Draagkracht man
4.14.
De man heeft volgens de overgelegde werkgeversverklaring een bruto inkomen van
€ 62.028,= bruto per jaar, te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag, een eindejaarsuitkering van € 4.187,= en een individueel keuze budget van € 1.426,= per jaar. De rechtbank houdt rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting en arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de man op een bedrag ter hoogte van € 3.751,= per maand.
4.15.
Indien de man bedoeld heeft om ter zitting ook in het kader van de kinderalimentatie te verzoeken rekening te houden met de huidige door hem te betalen hypotheeklasten verbonden aan de echtelijke woning, dan heeft de man dit verzoek onvoldoende onderbouwd. Daar komt bij dat de woning op korte termijn dient te worden verkocht zoals hierna zal blijken uit rechtsoverweging 4.34 en alimentatie wordt vastgesteld met het oog op de toekomst. Het dient de voorspelbaarheid en rechtszekerheid wanneer de verandering van de woonsituatie van de man (en de vrouw) geen aanleiding behoeft te zijn tot een wijziging van de kinderalimentatie.
4.13.
De draagkracht van de man is dan volgens de formule € 1.138,= per maand.
Draagkrachtvergelijking
4.16.
De verdeling van de kosten van de kinderen over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van de kinderen, oftewel:
het aandeel van de man bedraagt: € 1.138,= / € 2.138 x € 1.396 = € 743,=
het aandeel van de vrouw bedraagt: € 1.000,=/ € 2.138 x € 1.396 = € 653,=
4.17.
Vergelijking van voormelde berekende draagkracht van partijen brengt mee dat de man met een deel van 53% (€ 743,= per maand) en de vrouw met een deel van 47 %
(€ 653,= per maand) moet bijdragen in de hiervoor vastgestelde behoefte van de minderjarigen.
Zorgkorting
4.18.
De man heeft gemiddeld twee en een halve dag per week de zorg voor de minderjarigen, zodat een zorgkorting geldt van 25% tot maximaal 35 %. In dit bijzondere geval zal de rechtbank de zorgkorting bepalen op 25 %. De reden is dat er in het geheel van tussen partijen spelende zaken een evenwicht dient te worden gevonden, zodat er een einde komt aan procederen en partijen voort kunnen met hun leven, waarbij de kinderen zo min mogelijk last zullen ervaren. In deze kwestie zal de rechtbank op het laagst verantwoorde percentage gaan zitten. In een andere kwestie, die aangaande de partneralimentatie, valt de afweging (zie hierna) weer iets meer in het voordeel van de man uit. Het zijn geen communicerende vaten, maar het is wel nodig dat alle beslissingen tezamen rust gaan creëren tussen partijen. Nu de behoefte van de minderjarigen € 1.396,= per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 349,--per maand.
4.19.
Het aandeel van de man wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw dient te betalen € 198,--per maand per kind.
Berekeningen
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partneralimentatie
Huwelijksgerelateerde behoefte
4.20.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
4.21.
De man betwist de behoefte van de vrouw aan een bijdrage. Bovendien betwist hij de financiële draagkracht te hebben tot betaling van de verzochte bijdrage.
4.22.
Voor de vaststelling van de behoefte van de vrouw is in beginsel het uitgangspunt het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) ten tijde van de samenleving van partijen. De rechtbank gaat voor de bepaling van dat gezinsinkomen uit van de inkomens van partijen in 2020, zijnde het laatste volledige jaar voor het uiteengaan.
4.23.
De vrouw heeft onweersproken gesteld dat het netto besteedbaar inkomen van de man ten tijde van de samenleving in 2020 € 3.580,= per maand bedroeg en dat van de vrouw
€ 3.338,=.
4.24.
Het NBGI van partijen ten tijde van de samenleving komt dan op € 6.918,= per maand. De man heeft zijn stelling dat het gezinsinkomen € 6.260,= zou zijn niet nader onderbouwd zodat de rechtbank daaraan voorbij zal gaan.
4.25.
Rekening houdend met de kosten van de minderjarigen van in totaal € 1.355,= per maand bedraagt het aandeel van de vrouw in genoemd netto gezinsinkomen de helft van het resterende bedrag van € 5.563,=, zijnde € 2.781,= per maand. Omdat het voeren van twee gescheiden huishoudens duurder is dan het leven in gezinsverband, wordt bij dit aandeel een percentage van 20 opgeteld, zodat de rechtbank de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw berekent op € 3.338,= netto per maand. Rekening houdend met de wettelijke indexering bedraagt die behoefte nu € 3.438,= netto per maand.
4.26.
De man stelt dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
4.27.
Om te bepalen of, en zo ja, in welke mate de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man, moet op de huwelijksgerelateerde behoefte in mindering worden gebracht haar eigen netto inkomen.
4.28.
Gelet op haar eigen netto inkomen, ter hoogte van € 3.132,= per maand, zoals dit berekend is onder rechtsoverweging 4.12 en met uitzondering van het kindgebonden budget, en waarbij bovendien geen rekening is gehouden met de bijdrage in de kosten van de kinderen, resteert aan de zijde van de vrouw een aanvullende behoefte van netto € 206,= per maand en bruto € 373,= per maand. In het onderhavige geval laat de rechtbank bij de bepaling van de behoefte van de vrouw haar eigen aandeel in de kosten van de kinderen buiten beschouwing. In lijn met de beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 12 mei 2021 ECLI:NL:GHDHA:2021:944 oordeelt de rechtbank als volgt. Beide ouders zijn onderhoudsplichtig ten opzichte van hun kinderen. De verplichting van de man en de vrouw zijn naar draagkracht forfaitair berekend. Daarbij wordt verondersteld dat de vrouw, gelet op alle relevante omstandigheden, het aldus voor haar berekende aandeel in de kosten van de kinderen uit haar inkomen met daarbij het kindgebonden budget, kan voldoen. In deze methodiek past niet om vervolgens het deel van haar inkomen dat zij aan de kinderen besteedt, op te tellen bij haar (forfaitair berekende) huwelijksgerelateerde behoefte.
4.29.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden, waarbij sprake is van een netto behoefte van € 206,= per maand, niet gesproken kan worden van behoeftigheid aan de zijde van de vrouw. De grondslag voor partneralimentatie is lotsverbondenheid. Deze leidt tot een wederzijdse zorgplicht tijdens en na het huwelijk om zoveel mogelijk op hetzelfde welvaartsniveau (maar wel gescheiden) te kunnen voortleven. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hoogte van het inkomen van de vrouw en in relatie tot de hoogte van het inkomen van de man, de inkomens van partijen niet dusdanig verschillen dat partijen niet ongeveer op hetzelfde welvaartsniveau kunnen voortleven. Onder de onderhavige omstandigheden acht de rechtbank het niet onredelijk om voorbij te gaan aan de (geringe) behoeftigheid bij de vrouw. Daar komt bij dat de verhoudingen tussen partijen zeer vertroebeld zijn. Gelet op hun beider onwil om daar maar iets in te veranderen acht de rechtbank het contra-productief en in strijd met de belangen van hun kinderen, om partijen aan elkaar te blijven verbinden middels het vaststellen van een onderhoudsbijdrage voor de vrouw, als dat niet strikt nodig is. De rechtbank ziet dat ook dit onderwerp partijen weer stof zal bieden om verder tegen elkaar te strijden. De rechtbank zal dan ook beslissen dat er in dit geval te weinig aanvullende behoefte aan de zijde van de vrouw en haar verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage afwijzen.
Verdeling
4.4.
Vast staat dat partijen zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Bij de verdeling van deze gemeenschap moet in beginsel als uitgangspunt worden genomen dat partijen in gelijke mate delen in de baten van de gemeenschap, terwijl ieder de lasten van de gemeenschap voor de helft moet dragen.
4.5.
Als peildatum voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap geldt op grond van de wet de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 21 december 2020.
4.6.
Ten aanzien van de peildatum voor de waardering van de tot de huwelijksgemeenschap behorende vermogensbestanddelen, overweegt de rechtbank dat de hoofdregel is dat het moment waarop de verdeling plaatsvindt, heeft te gelden als peildatum voor de waardering. Van deze hoofdregel kan worden afgeweken indien partijen een andere datum zijn overeengekomen, of indien de rechter meent dat op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid van de hoofdregel dient te worden afgeweken.
4.7.
Partijen zijn het erover eens dat de gemeenschap per de peildatum (21 december 2020) de volgende bestanddelen bevat:
Activa:
a. de gezamenlijke echtelijke woning;
b. de aan de hypotheek gekoppelde [polis] ;
c. de inboedelgoederen;
d. een auto;
e. saldi op diverse bankrekeningen;
Passiva
f. de hypothecaire geldleningen verbonden aan de echtelijke woning.
4.30.
Verder zijn partijen verdeeld gebleven over een vergoedingsrecht wegens schenking en een aantal verrekenposten.
Ad a. de echtelijke woning, ad b. de aan de hypotheek verbonden spaarverzekering en ad f. de aan de echtelijke woning verbonden hypothecaire geldleningen
4.8.
Partijen hebben in gezamenlijke eigendom, ieder voor de onverdeelde helft, de woning gelegen aan de [adres] te [roepnaam minderjarige] . Op deze woning rust een viertal hypothecaire geldleningen bij [hypotheekverstrekker] met nummers 732.752.108, 732.752.116, 732.752.124 en 732.752.132 met een (restant)hoofdsom ad € 259.000,= in totaal. Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk ter zake deze hypothecaire geldleningen. Aan de hypotheek is een [polis] gekoppeld met polisnummer 16800.492.95. ter waarde van
€ 81.046,19 op 27 september 2021
.
4.31.
De man verzoekt toedeling van de woning aan hem rekening houdend met een waarde van de woning van € 485.000,=. Dit bedrag is een inschatting van de waarde door Heyblom makelaardij op basis van een analyse op basis van de marktcijfers.
4.32.
De vrouw voert verweer. Zij wenst, afhankelijk van de uitkomst van deze procedure, de woning óók over te nemen. Als de vrouw de woning niet kan overnemen moet deze verkocht worden. De vrouw meent dat de actuele waarde van de woning hoger ligt dan
€ 485.000,=.
4.33.
De rechtbank oordeelt als volgt. Partijen wensen beiden de woning toegedeeld krijgen en zij verschillen van mening over de actuele waarde van de woning. Ook met betrekking tot de toedeling van de woning willen partijen elkaar op geen enkele wijze tegemoet komen. Bij toescheiding van de woning aan één van partijen heeft één van hen belang bij een zo laag mogelijke waarde. In de huidige overspannen woningmarkt worden taxatiewaarden met regelmaat overboden zodat het zeer de vraag is of een taxatie van de woning recht doet aan de belangen van deze partijen. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is in deze situatie en onder deze omstandigheden. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de woning ter verkoop in bemiddeling wordt gegeven aan “KKM & van der Linden makelaars” te [X] en dat daarbij een aantal specifieke, hierna te noemen, richtlijnen in acht dienen te worden genomen.
4.34.
De woning in gezamenlijke eigendom, gelegen aan de [adres] te [X] , wordt door partijen ter bemiddeling in verkoop gegeven aan KKM & van der Linden makelaars gevestigd te [X] aan de [adres 2] ( [postcode 2] ). De vrouw zal binnen een week na afgifte van deze beschikking de (relevante delen van de) beschikking aan de makelaar overleggen en partijen zullen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op 15 december 2021 hun handtekening zetten. Indien partijen niet binnen de hiervoor genoemde termijn gezamenlijk opdracht aan de makelaar hebben gegeven dan zal de rechtbank bepalen dat ieder van partijen zelfstandig bevoegd is de makelaar daartoe opdracht te geven.
Partijen zullen de door de makelaar gegeven adviezen en aanwijzingen opvolgen, waaronder één eventueel actueler geadviseerde verkoop- en laatprijs, het plaatsen van een verkoopbord in de voortuin, de woning openstellen voor bezichtigingen en potentiële kopers en daartoe een sleutel van de woning op het makelaarskantoor af te geven, niet aanwezig te zijn bij bezichtigingen in de woning en geen contact op te nemen met potentiële kopers.
De rechtbank voegt daar tevens aan toe dat de makelaar in de biedingsprocedure de mogelijkheid zal bieden dat biedingen schriftelijk tot een bepaalde datum gedaan kunnen worden onder de gebruikelijke voorwaarden en dat de hoogste bieding zal worden geaccepteerd ervan uitgaande dat deze in ieder geval boven het bedrag van € 450.000,= zal liggen. Het staat partijen vrij om zelf ook een schriftelijk bod uit te brengen. Daarmee is gewaarborgd dat er een objectieve, best mogelijke verkoopprijs, gezien de onroerend goed markt ter plaatse, zal ontstaan, hetgeen ook in het belang is te achten van beide partijen.
De vrouw mag de woning blijven bewonen met inachtneming van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging van 4.3, en vervolgens tot het moment waarop na verkoop van de woning van de makelaar en/of de notaris het verzoek zal komen de woning voor oplevering vrij ter beschikking te stellen. De vrouw zal de woning in schone staat voor oplevering beschikbaar houden. Partijen zullen hun onvoorwaardelijke medewerking verlenen aan het opmaken van een koopovereenkomst onder de gebruikelijke NVM-voorwaarden. Partijen zullen hun onvoorwaardelijke medewerking verlenen aan de notariële levering van voormelde woning; zij weten dat het gebruikelijk is dat de koper de notaris aanwijst.
4.35.
De opbrengst van de echtelijke woning zal na aftrek van de restant hypotheekschuld tussen partijen bij helfte worden gedeeld. De aan de hypothecaire lening verbonden [polis] zal worden afgekocht en de afkoopwaarde zal bij helfte tussen partijen worden verdeeld. Iedere partij is voorts gehouden de helft van de kosten van de makelaar, (mogelijk van) de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen.
4.36.
De vrouw mag in de woning blijven wonen maar is gehouden de hypothecaire rentelasten voor haar rekening te nemen zonder verrekening. Tot de datum van deze beschikking zijn de hypothecaire lasten en de andere lasten gekoppeld aan de woning gemeenschappelijk.
4.37.
De rechtbank ziet, mede gelet op vorenstaande geen aanleiding om als door de man subsidiair verzocht de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan verkoop van de echtelijke woning danwel de man te machtigen de woning te verkopen en te bepalen dat de beschikking in de plaats komt van de toestemming van de vrouw tot verkoop van de woning danwel de verzochte dwangsommen toe te wijzen. Dat deel van het verzoek zal worden afgewezen.
Ad c. de inboedelgoederen
4.38.
De man heeft als bijlage bij zijn verdeelstaat een inboedelverdeellijst overgelegd, als voorstel voor verdeling.
4.39.
De vrouw heeft eerst ter zitting een inboedelverdeellijst overgelegd zijnde de door de man overgelegde inboedelverdeellijst voorzien van markeringen waarbij de blauwe markeringen op de lijst betekenen dat zij ermee akkoord gaat dat de betreffende goederen aan de man worden toebedeeld en dat over de geel gearceerde goederen verschil van mening bestaat.
4.40.
Partijen zijn door de rechtbank ter zitting in de gelegenheid gesteld om nader overleg te voeren en binnen twee weken na de zitting de resultaten van de bespreking van de inboedellijst aan de rechtbank te sturen. Bij bovengenoemde F-9 formulieren hebben partijen de rechtbank bericht dat zij geen overeenstemming hebben bereikt over de wijze van verdeling van de inboedel.
4.41.
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank zal aan de beschikking voornoemde inboedel verdeellijst hechten. De goederen waarover blijkens de lijst overeenstemming bestaat worden aan de betreffende partij toebedeeld. Voor wat betreft het gereedschap en klusmateriaal dat bij de vrouw is achtergebleven zal de rechtbank bepalen dat dat aan haar wordt toebedeeld. Van de overige goederen waarover verschil van mening bestaat zal de rechtbank bepalen dat de in roze gearceerde roerende zaken aan de man worden toebedeeld en de in groen gearceerde zaken aan de vrouw, een en ander zonder nadere verrekening.
Ad d. een auto
4.42.
Partijen zijn het erover eens dat de auto van het merk Nissan met kenteken [kenteken] wordt toegedeeld aan de man en dat de man in verband daarmee € 9.000,= aan de vrouw dient te voldoen.
Ad e. de saldi op de bankrekeningen
4.43.
Blijkens de overgelegde stukken hebben partijen overeenstemming bereikt over de verdeling van de bankrekeningen per peildatum, zijnde 21 december 2020. Partijen zijn het volgende overeengekomen met betrekking tot de bankrekeningen.
4.44.
Partijen zijn het erover eens dat bankrekening ten name van partijen bij de SNS bank met nummer [rekeningnummer] aan de man zal worden toegedeeld en dat de vrouw recht heeft op de helft van het saldo per 21 december 2020.
4.45.
Partijen zijn het erover eens dat de een bankrekening ten name van partijen bij de SNS bank met nummer [rekeningnummer 2] aan de man zal worden toegedeeld en dat de vrouw recht heeft op de helft van het saldo per 21 december 2020.
4.46.
Partijen zijn het erover eens dat de een bankrekening ten name van de man bij de SNS bank met nummer [rekeningnummer 3] aan de man zal worden toegedeeld en dat de vrouw recht heeft op de helft van het saldo per 21 december 2020.
4.47.
Partijen zijn het erover eens dat de een bankrekeningen ten name van de man bij Binck met nummers [rekeningnummer 4] en [rekeningnummer 5] aan de man zullen worden toegedeeld en dat de vrouw recht heeft op de helft van de saldi per 21 december 2020.
4.48.
Partijen zijn het erover eens dat de bankrekening ten name van de vrouw bij de ABNAmro bank met nummer [rekeningnummer 6] aan de vrouw zal worden toegedeeld en dat de man recht heeft op de helft van het saldo per 21 december 2020.
4.49.
Partijen zijn het erover eens dat de bankrekening ten name van de vrouw bij de ABNAmro bank met nummer [rekeningnummer 7] aan de vrouw zal worden toegedeeld en dat de man recht heeft op de helft van het saldo per 21 december 2020.
4.50.
Partijen zijn het erover eens dat de ANWB Visacard aan de man zal worden toebedeeld zonder verrekening van het saldo.
Verzoek man tot vergoeding door de gemeenschap van een bedrag van € 90.515,= vanwege een schenking van zijn ouders op 23 mei 2013 onder een uitsluitingsclausule
4.51.
De man stelt dat op 23 mei 2013 zijn ouders aan hem een bedrag van € 100.000,=
(twee maal € 50.000,=) geschonken hebben door storting van dit bedrag op de rekening van de man. Aan beide overboekingen werd door de ouders van de man de omschrijving toegevoegd: “
schenking mei 2013 Naar testament onder nummer 99.9576 van 8 febr. 2005". In het betreffende testament, verleden op 8 februari 2005, staat een uitsluitingsclausule. Zijn moeder heeft bij de notaris een ondersteunende verklaring afgelegd. De vader van de man is overleden. Er is sprake van een geldige uitsluitingsclausule waardoor, na aftrek van de schenkingsbelasting van € 9.485,= een netto bedrag van € 90.515,= door de gemeenschap is ontvangen. De man heeft recht op vergoeding van dit bedrag door de gemeenschap.
4.52.
De vrouw stelt primair dat de schenkingen zijn gedaan zonder uitsluitingsclausule. Op grond van de door de man genoemde uitspraak van hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2019:1961) is de vrouw van mening dat uit de door de ouders gebruikte omschrijving bij de overboeking niet afgeleid kan worden dat er sprake is van een geclausuleerde schenking. Partijen kenden de inhoud van het testament immers niet en de bedoeling van de verwijzing blijkt niet. Uit de enkele verwijzing naar het gehele en onbekende testament kan geen uitsluitingsclausule worden afgeleid.
Subsidiair stelt de vrouw zich op het standpunt dat niet duidelijk is of de gemeenschap daadwerkelijk gebaat is (geweest) bij de ontvangen bedragen. Grote bedragen zijn verdwenen zonder dat de vrouw er weet van heeft waar de gelden zijn gebleven.
Tenslotte stelt de vrouw dat de redelijkheid en billijkheid zich ertegen verzetten dat de man zijn recht jegens de gemeenschap zou effectueren. Partijen hebben stilzwijgend afgesproken dat de man geen aanspraak op vergoeding heeft.
Ter zitting heeft de vrouw in aanvulling hierop nog aangevoerd dat er in het betreffende testament nog andere bepalingen staan die van belang zijn voor schenkingen.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 14 oktober 2021 van gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (ECLI:GHSHE:2021:3122) met betrekking tot een erfenis die ontvangen is op een privérekening stelt de vrouw dat ook in de onderhavige zaak de schenkingen zijn opgegaan in de kosten van de huishouding en dat de man daarmee heeft voldaan aan zijn fourneerplicht. Volgens de vrouw zijn bepaalde uitgaven destijds gedaan die partijen niet hadden gedaan als de schenkingen niet waren ontvangen.
4.53.
In het testament van de vader van de man, de heer [naam vader] , onder nummer 99.9576, verleden op 8 februari 2005, staat de volgende uitsluitingsclausule:
J. Uitsluitingsclausule.
a. Ik bepaal dat alle goederen en schulden welke ten gevolge van mijn overlijden
worden verkregen, alsmede al hetgeen door belegging of wederbelegging
hiervoor in de plaats komt, niet zal/zullen vallen in enige vermogensrechtelijke
gemeenschap of onder enig verrekeningsbeding krachtens
huwelijksgoederenrecht, partnerregistratiegoederenrecht of
samenlevingsovereenkomst.
4.54.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verwijzing van de ouders van de man op het bankafschrift naar het testament onder de gegeven omstandigheden als een uitsluiting is op te vatten, gedaan op het moment van de schenking. Anders dan de vrouw is de rechtbank van oordeel dat uit de door de ouders gebruikte omschrijving bij de overboeking afgeleid kan worden dat er sprake is van een geclausuleerde schenking. De ouders hebben met deze verwijzing naar het testament op het bankafschrift een bedoeling gehad. De moeder van de man heeft deze bedoeling verklaard in de verklaring die zij bij de notaris heeft laten vastleggen op 31 januari 2020. Anders dan de vrouw acht de rechtbank de verklaring van de moeder van de man wèl relevant en niet voor misverstand vatbaar: de ouders hadden destijds, ten tijde van de schenkingen van twee maal € 50.000,= de bedoeling deze te doen zodanig dat zij niet in de gemeenschap terecht zouden komen die bestond tussen de man, hun zoon, en de vrouw. Die bedoeling hebben zij tot uitdrukking gebracht door de toevoeging: “schenking mei 2013 naar testament onder nummer 99.9576 van 8 februari 2005 ”. Daarmede hebben de ouders naar het oordeel van de rechtbank, anders dan de vrouw stelt, destijds kenbaar gemaakt wat hun bedoeling ten tijde van de schenking is geweest. Hetgeen door de vrouw ter zitting naar voren is gebracht, namelijk dat er clausules in het testament staan die twijfel zouden kunnen oproepen aan de uitsluitingsclausule, kan de rechtbank niet volgen mede gezien de verklaring van de moeder van de man.
Ten aanzien van het beroep van de vrouw op de beschikking van het hof van 14 oktober 2021 (ECLI:GHSHE:2021:3122) wijst de rechtbank erop dat de situatie in die door de vrouw aangehaalde zaak wezenlijk verschilde van deze zaak. In de onderhavige casus is in het verleden geen sprake geweest van een noodzaak tot bijdragen met de schenkingen in de huishoudelijke kosten vanwege onvoldoende inkomsten van partijen. In de onderhavige zaak is namelijk niet gebleken dat de huishoudelijke kosten niet uit de inkomsten van partijen konden worden voldaan. Er is in het huwelijk ook gespaard en er is méér vermogen aanwezig bij de verdeling dan (het saldo van) het spaarvermogen waarover het geschil bestaat.
Nu de schenkingen zijn gedaan onder de in art. 1:94 lid 2, onder a, (oud) BW omschreven uitsluitingsclausule brengt het wettelijk stelsel van titel 7 van boek 1 BW brengt mee dat de man als gevolg van deze vermogensverschuiving in beginsel jegens de gemeenschap recht heeft op vergoeding van dat bedrag. Dat is alleen anders bijvoorbeeld in het geval uit het gemeenschapsvermogen privéschulden van de betreffende echtgenoot zijn voldaan of indien uitdrukkelijk of stilzwijgend is afgesproken dat bepaalde uitgaven geen aanspraak op vergoeding geven, ook al zijn die uitgaven uit privévermogen gefinancierd.
Noch van het een, noch van het ander is gebleken; de enkele stelling van de vrouw dat zij met de man een afspraak heeft gemaakt, die de man ontkent, biedt onvoldoende grondslag om tot een ander uitgangspunt te geraken.
4.55.
Gelet op het voorstaande zal de door de man verzochte verklaring voor recht dat hij een vordering op de gemeenschap heeft ten bedrage van € 90.515,= toewijzen als na te melden.
Pensioen
4.56.
partijen zijn het erover eens dat de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenen verevend dienen te worden conform de wet (de Wvps). Zij dienen daartoe de in die wet beschreven procedure te volgen.
Teruggaven IB 2020
4.57.
De man stelt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de teruggaven IB over 2020. Deze teruggaven behoren immers tot de gemeenschap.
4.58.
De vrouw stelt dat aan ieder van partijen de op haar of zijn naam staande aanslag/teruggave dient te worden toebedeeld zonder nadere verrekening. De vrouw heeft in juni 2020 voorgesteld dat ieder de helft van de betaalde hypotheekrente zou opvoeren en dat ieder de eigen teruggave zou behouden zonder verrekening. De man heeft daar geen opmerkingen over gemaakt.
4.59.
De rechtbank overweegt dat niet gebleken is van de totstandkoming van een overeenkomst tussen partijen met betrekking tot de teruggaven IB 2020. De rechtbank volgt dan ook de wettelijke regeling zodat de teruggaven IB 2020 verrekend dienen te worden en ieder van partijen recht heeft op de helft van de teruggaven IB 2020.
Vakantiegelden
4.60.
Partijen zijn het er ter zitting over eens dat het vakantiegeld van de man reeds is verdeeld bij de verdeling van de saldi van de bankrekeningen en dat het vakantiegeld van de vrouw van netto € 1.300,= nog verrekend dient te worden. De vrouw dient in verband met deze overeenstemming een bedrag van € 650,= aan de man te voldoen.
Conclusie verdeling
4.61.
De rechtbank zal bepalen dat partijen moeten overgaan tot verkoop van de woning overeenkomstig hetgeen is overwogen in de rechtsoverwegingen 4.34 en 4.35. Daarnaast zal de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen worden gelast overeenkomstig hetgeen is overwogen in de rechtsoverwegingen 4.41 tot en met 4.50, 4.55 en 4.59 tot en met 4.60.

5.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [huwelijksdatum] in de gemeente
[XXX] in de gemeente met elkaar gehuwd;
gelast de verkoop van de van de woning, gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) te [X] met inachtneming van hetgeen is overwogen in de rechtsoverwegingen 4.34 en 4.35;
gelast, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen op de wijze zoals vermeld in de rechtsoverwegingen 4.41 tot en met 4.50, 4.55 en 4.59 tot en met 4.60;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de minderjarigen
1. [minderjarige] geboren te [XXX] op [geboortedatum] 2004,
2. [minderjarige2] geboren te [XXX] op [geboortedatum2] 2008;
hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en genoemde minderjarigen
in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal per twee weken van donderdagmiddag na school tot dinsdag voor school en gedurende een deel van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg door partijen te regelen;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van de dag dat de beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen
1. [minderjarige] geboren te [XXX] op [geboortedatum] 2004,
2. [minderjarige2] geboren te [XXX] op [geboortedatum2] 2008;
aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling zal voldoen een bedrag van € 198,= (honderdachtennegentig euro) per maand per kind;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de woning, gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) te [X] , voort te zetten gedurende zes maanden na inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
verklaart voor recht dat de man een vordering op de gemeenschap heeft ten bedrage van
€ 90.515,= vanwege schenkingen van zijn ouders op 23 mei 2013 onder een uitsluitingsclausule;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. van Leuven, en, in tegenwoordigheid van
mr. Deveneijns, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.