ECLI:NL:RBZWB:2021:6015

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_1043
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor een pluimveestal en de geluidsnormen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 25 november 2021, wordt de omgevingsvergunning voor een pluimveestal beoordeeld. Eiser, die in de nabijheid van de pluimveestal woont, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis, dat een omgevingsvergunning voor de activiteit 'milieu' heeft verleend aan vergunninghouder. De rechtbank behandelt het beroep van eiser, die stelt dat de vergunning niet op de juiste wijze is verleend en dat de geluidsnormen niet worden nageleefd. De rechtbank constateert dat de vergunninghouder in afwijking van eerdere vergunningen een winddrukkap en ventilatoren heeft aangebracht die niet voldoen aan de vergunde geluidsniveaus. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gecontroleerd of de vergunninghouder zich aan de voorwaarden heeft gehouden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. Eiser krijgt het betaalde griffierecht vergoed, maar zijn verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen. De rechtbank benadrukt dat de omgevingsvergunning zorgvuldig moet worden voorbereid en dat de belangen van omwonenden in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/1043 WABOM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2021 in de zaak tussen
[naam eiser], te [naam woonplaats] , eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder] ,te [naam woonplaats] ,
vergunninghouder,
gemachtigde: ing. R.J.M.B. Derks.
Procesverloop
In het besluit van 7 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu” verleend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit bezwaar ingesteld. Het college heeft het bezwaar met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden naar de rechtbank om het te behandelen als een beroepschrift.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 18 juni 2021.
Hierbij waren namens het college aanwezig mr. A. Pavic, [naam vertegenwoordiger college] en [naam vertegenwoordiger college] , allen werkzaam bij de Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland (RUD). Vergunninghouder is verschenen, samen met [naam vertegenwoordiger vergunninghouder] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiser is met bericht van verhindering niet verschenen.
De rechtbank heeft behandeling van de zaak aangehouden om eiser in de gelegenheid te stellen te kenbaar te maken of hij open staat voor onderling overleg met vergunninghouder over een oplossing. In reactie daarop heeft eiser bij brief van 9 augustus 2021 laten weten geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid van onderling overleg.
De rechtbank heeft het onderzoek daarna gesloten.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd met zes weken.
Overwegingen

1.Feiten

Vergunninghouder exploiteert op het perceel plaatselijk bekend [adres 1] een akkerbouwbedrijf met pluimveehouderij. Eiser woont op het nabij gelegen perceel [adres 2] .
Op 13 juli 2018 heeft vergunninghouder bij het college een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor het milieuneutraal wijzigen van de pluimveestal, door hem aangeduid als stal 3. De aanvraag strekt ertoe om de vergunde situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. Eerder is een winddrukkap op een hoogte van 0,86 meter vergund, maar de winddrukkap is feitelijk op een hoogte van 1,06 meter aangebracht. Daarnaast zijn vijf ventilatoren met een diameter van 1,25 meter vergund (Climate, type 34132w), maar zijn feitelijk vijf ventilatoren met een diameter van 1,38 meter aangebracht (Euroemme ventilatoren type ED 30). Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning is een rapport van [naam Adviesburo] van 12 juli 2018 overgelegd.
Op 28 augustus 2018 heeft het college aan [naam Adviesburo] medegedeeld dat de aanvraag voor het aspect geluid niet als milieuneutraal kan worden aangemerkt, omdat er niet kan worden voldaan aan de geluidsnormen van de eerder verleende revisievergunning van 25 april 2013. Ter plaatse van de woning aan de [adres 2] kan voor de representatieve en de incidentele bedrijfssituatie volgens het college niet worden voldaan aan het vergunde langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Het college heeft de aanvraag daarom aangemerkt als een aanvraag voor het veranderen van een inrichting.
Vergunninghouder heeft de vergunningaanvraag vervolgens aangevuld met twee rapporten van [naam bedrijf] van 17 april 2019 en 13 mei 2019.
Vervolgens heeft het college een ontwerpbesluit, strekkende tot verlening van de omgevingsvergunning, ter inzage gelegd. Eiser heeft in de periode van terinzagelegging zijn zienswijze naar voren gebracht.
Bij het bestreden besluit heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu” verleend.
Daarbij is (voor zover thans relevant) in voorschrift 2.1.1 bepaald dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, op de gevels van de woning aan de [adres 2] niet meer bedraagt dan:
40 dB(A) voor de dagperiode (07.00 – 19.00 uur),
41 dB(A) voor de avondperiode (19.00-23.00 uur) en
40 dB(A) voor de nachtperiode (23.00-07.00 uur).
Verder is in het bestreden besluit in voorschrift 2.1.2 bepaald dat maximale geluidsniveaus (Lamax = Li-Cm) gemeten in de meterstand ‘fast’ veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting op de gevel van derden die op het moment van het van kracht worden van deze vergunning aanwezig zijn, niet hoger zijn dan
  • 65 dB(A) in de periode tussen 07.00 – 19.00 uur
  • 65 dB(A) in de periode tussen 19.00 – 23.00 uur
  • 60 dB(A) in de periode tussen 23.00 – 07.00 uur.
In het bestreden besluit is bepaalt dat deze voorschriften in de plaats treden van de geluidsvoorschriften in artikel 7.1.1 tot en met 7.1.3 van de revisievergunning van 25 april 2013.

2.Wettelijk kader

Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

3.Beoordeling

Eiser heeft aangevoerd dat hij het college eerder heeft gewezen op het feit dat de ventilatoren en de winddrukkap in afwijking van de daarvoor verleende vergunningen waren gerealiseerd. Het college heeft onvoldoende gecontroleerd, terwijl het college als bevoegd gezag verantwoordelijk is voor de controle en naleving van vergunningen.
De rechtbank overweegt dat in deze procedure het bestreden besluit ter beoordeling voorligt. Daarbij is een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu verleend voor de pluimveestal, door het college in navolging van vergunninghouder “stal 3” genoemd. Met die omgevingsvergunning is de vergunde situatie in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie. Feitelijk heeft vergunninghouder in afwijking van eerdere vergunningen op de pluimveestal een winddrukkap aangebracht op een hoogte van 1,06 meter in plaats van 0,86 meter en zijn vijf ventilatoren met een diameter van 1,38 meter aangebracht, terwijl vijf ventilatoren met een diameter van 1,25 meter waren vergund.
De beoordeling door de rechtbank is beperkt tot de vraag of het college deze omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De vraag of het college eerder voldoende invulling heeft gegeven aan zijn rol als toezichthouder ligt hier niet ter beoordeling voor. Ook aan eisers stelling dat de winddrukkap overeenkomstig de eerdere vergunning op een hoogte van 80cm had moeten worden aangebracht wordt in het kader van dit beroep niet toegekomen.
Ten aanzien van de omgevingsvergunning heeft eiser allereerst aangevoerd dat de aanvraag niet juist is ingevuld. Zo betreffen de werkzaamheden anders dan in de aanvraag is vermeld meerdere percelen en is vergunninghouder naast eigenaar ook erfpachter van gronden.
Dat vergunninghouder de aanvraag op enkele punten niet juist of niet volledig zou hebben ingevuld, maakt in dit geval naar het oordeel van de rechtbank niet dat de omgevingsvergunning niet verleend had kunnen worden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat vergunninghouder wel degelijk eigenaar is van het perceel waarop de pluimveestal gelegen is en dat dat één kadastraal perceel betreft. Dat vergunninghouder daarnaast ook eigenaar van andere kadastrale percelen is en daarnaast één of meer percelen in erfpacht heeft, doet daar niets aan af.
Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat het college door de gevolgde procedure voorbij is gegaan aan eisers recht om bezwaar te maken en het recht om dat bezwaar toe te lichten ten overstaan van een bezwarencommissie.
De rechtbank overweegt dat bij bestreden besluit ter een omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu” verleend. Gelet op artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt de omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu” voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Onderdeel van die procedure is het ter inzage leggen van een ontwerpbesluit, zodat eenieder daarover zijn zienswijze kenbaar kan maken (artikel 3:11 en 3:15 van de Awb). Eiser heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. De uniforme openbare voorbereidingsprocedure kent, anders dan de reguliere procedure, niet de mogelijkheid van het indienen van bezwaar tegen een besluit. Tegen een besluit dat met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is voorbereid, kan geen bezwaar worden gemaakt (artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d van de Awb).
De omgevingsvergunning is verleend met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, omdat volgens het college geen sprake was van een milieuneutrale wijziging. De vergunning voor een milieuneutrale wijziging wordt voorbereid met de reguliere procedure. Van een milieuneutrale wijziging was volgens het college geen sprake, omdat ter plaatse van eisers woning voor de representatieve en de incidentele bedrijfssituatie niet kon worden voldaan aan de in de revisievergunning van 25 april 2013 vergunde langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) voor de dag-, avond- en nachtperiode.
In het bestreden besluit is ter plaatse van eisers woning het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau vastgesteld op 40 dB(A), 41 dB(A) en 40 dB(A) voor de dag-, avond- en nachtperiode. Ook de maximale geluidsniveaus zijn vastgesteld op een lager niveau dan eerder vergund. De vaststelling op lagere niveaus strookt niet met de eerdere stelling van het college dat als gevolg van de wijzigingen niet langer kon worden voldaan aan de vergunde niveaus. Gelet echter op het feit dat eiser gebaat is bij deze lagere beoordelingsniveaus en vergunninghouder zich daar ook niet tegen heeft verzet, zal de rechtbank niet beoordelen of in plaats van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, de reguliere procedure had moeten worden gevolgd en of in het verlengde daarvan mogelijk een vergunning van rechtswege is verleend.
De in het bestreden besluit vastgestelde geluidsniveaus zijn gebaseerd op door vergunninghouder overgelegde rapporten van geluidsonderzoek. Eiser heeft gesteld dat de geluidsrapporten uiteenlopende resultaten laten zien en dat het rapport van [naam Adviesburo] , afwijkt van de rapporten van [naam bedrijf] .
Hoewel eiser terecht heeft opgemerkt dat het rapport van [naam Adviesburo] afwijkt van de rapporten van [naam bedrijf] , betekent dat enkele feit naar het oordeel van de rechtbank niet dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand zou zijn gekomen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het rapport van [naam Adviesburo] niet ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. Enkel de rapporten van [naam bedrijf] liggen daaraan ten grondslag.
Eiser heeft daarnaast gesteld dat in de rapporten van [naam bedrijf] voertuigbewegingen aan de westkant van de inrichting ten onrechte niet in aanmerking zijn genomen. Daarnaast ontbreekt een toeslag voor tonaal geluid.
Uit de tekeningen van het rekenmodel bij de rapporten [naam bedrijf] blijkt niet van voertuigbewegingen aan de westkant van de inrichting. Het college heeft daarover ter zitting opgemerkt dat de activiteiten volgens de aanvraag plaatsvinden aan de oostkant van de inrichting. Vergunninghouder heeft dat bevestigd.
Blijkens de tekeningen bevinden de achterkant van de stallen en van de schuur voor landbouwvoertuigen zich aan de westkant van de inrichting. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat het college op grond daarvan zonder nader onderzoek heeft mogen uitgaan van de juistheid van de mededeling van vergunninghouder dat er ter plaatse geen voertuigbewegingen zijn. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de tot de omgevingsvergunning behorende tekening van de inrichting van 19 september 2019 (tekeningnummer 3411-13) blijkt dat zich aan de achterzijde van de tractorschuur en dus aan de westkant van de inrichting een deur bevindt, met een opening ruim genoeg voor een tractor of ander landbouwvoertuig. Bovendien heeft vergunninghouder ter zitting verklaard dat zich aan de westzijde van zijn inrichting ook een karrepad bevindt, dat onder andere door vergunninghouder wordt gebruikt om gronden die hij aanliggend aan dat karrepad heeft, te bereiken. Zonder nader onderzoek kan dan ook niet worden uitgesloten dat ook aan de westzijde van de inrichting sprake is van voertuigbewegingen.
In het licht van eisers zienswijze heeft het college zich ook ten aanzien van het tonale geluid niet zonder nader onderzoek op het standpunt mogen stellen dat er geen reden is om aan te nemen dat de vergunde activiteiten een voor de beoordeling relevant tonaal geluid veroorzaken. Blijkens de representatieve bedrijfssituatie zoals die is omgeschreven in het rapport van [naam bedrijf] van 13 mei 2019 zijn er binnen de inrichting onder andere voertuigbewegingen van tractoren, vrachtwagens en verreikers. Zonder nader onderzoek daarnaar kan niet worden uitgesloten dat die voertuigen bij het achteruit rijden als gevolg van de achteruitrijdbeveiliging een tonaal geluid voortbrengen.

4.Conclusie

Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid. De rechtbank zal het college opdragen een nieuw besluit op de aanvraag te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.

5.Griffierecht en proceskosten

Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Eiser heeft daarnaast gevraagd om een proceskostenveroordeling, bestaande uit reis- en verblijfkosten en verschotten.
De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De reis- en verblijfskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. De gedeclareerde kosten zien op 2015 en niet op de behandeling van dit beroep. Eiser was bij de behandeling van dit beroep niet ter zitting aanwezig.
Eiser heeft daarnaast gevraagd om vergoeding van de kosten van verschotten. Voor zover eiser daarbij gewezen heeft op kosten uit 2015 en 2018 komen die kosten niet voor vergoeding in aanmerking, omdat is gesteld, noch gebleken dat die kosten, voor zover ze zijn gemaakt ook verband houden met dit beroep. Eiser heeft gesteld dat de kosten voor verschotten in 2020 € 204,40 bedroegen. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank neemt daarbij in overweging specificaties ontbreken, behoudens drie bewijzen van aangetekende verzending van documenten aan rechtbank van € 8,80 ieder. Ten aanzien van die kosten merkt de rechtbank op dat normale kantoorkosten, zoals de kosten van aangetekende verzending, niet als verschotten voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eiser te vergoeden;
- wijst het verzoek van eiser om het college te veroordeling in proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 25 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het – voor zover hier van belang – verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het veranderen of het veranderen van de werking van een inrichting.
Procedure
Artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo bepaalt dat afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e.
Op grond van artikel 3.10, derde lid, van de Wabo is in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, van dit artikel afdeling 3.4 van de Awb niet van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning met betrekking tot een verandering van een inrichting of mijnbouwwerk of de werking daarvan, die niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan, waarvoor geen verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, en die niet leidt tot een andere inrichting of mijnbouwwerk dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend.
Artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit ter inzage legt (…).
Artikel 3:15, eerste lid, van de Awb bepaalt dat belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
Artikel 3.12, vijfde lid, van de Wabo bepaalt dat eenieder zienswijzen bij het bevoegd gezag naar voren kan brengen.
Artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d van de Awb bepaalt dat degene aan wie het recht is toegekend bij een bestuursrechter beroep in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar dient te maken, tenzij het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4.
Toetsingskader omgevingsvergunning “milieu”
Het toetsingskader voor een aanvraag omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo is opgenomen in artikel 2.14 van die wet. In het eerste lid van dit artikel zijn onder a gronden opgenomen die het bevoegd gezag bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval moet betrekken. Dit betreft onder meer de bestaande toestand van het milieu, de gevolgen voor het milieu en de mogelijkheden tot bescherming van het milieu. In het eerste lid onder b zijn gronden opgenomen waarmee het bevoegd gezag bij de beslissing op de aanvraag rekening moet houden. In het eerste lid onder c zijn gronden opgenomen die het bevoegd gezag bij de beslissing op de aanvraag in acht moet nemen.
Artikel 2.14, derde lid, van de Wabo bepaalt dat voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in het eerste lid, de omgevingsvergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd.
Artikel 2.14, vijfde lid, van de Wabo bepaalt dat in afwijking van het eerste tot en met vierde lid van dit artikel in gevallen als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de Wabo de omgevingsvergunning wordt verleend indien wordt voldaan aan de in het laatstgenoemde lid gestelde voorwaarden.