ECLI:NL:RBZWB:2021:6078
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake NOW-1 tegemoetkoming
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 februari 2021, dat betrekking heeft op de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1). Op 15 oktober 2021 heeft de minister het bestreden besluit gewijzigd. Verzoekster heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van de minister in de proceskosten. De minister heeft in een brief van 10 november 2021 aangegeven zich te kunnen vinden in een veroordeling in de proceskosten van het beroep.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. De rechtbank concludeert dat de minister gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om de minister te veroordelen in de proceskosten.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat de minister op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 360,00 aan verzoekster dient te vergoeden, wat al door de minister is toegezegd. De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,00, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank beslist dat de minister in de proceskosten van verzoekster wordt veroordeeld tot een bedrag van € 748,00.