OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden
1. Eiser is een [leeftijd] -jarige man die zich op 21 september 2017 heeft ziek gemeld voor zijn werkzaamheden als productiemedewerker Returns C voor 40 uur per week bij [naam onderneming] Eiser is uitgevallen als gevolg van een verstoorde werkrelatie. Hij heeft op 27 juni een WIA-uitkering aangevraagd.
In het primaire besluit heeft het UWV bepaald dat eiser met ingang van 19 september 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij op deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was, namelijk 31,58%. In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. Volgens eiser heeft het UWV zijn beperkingen onderschat en was het medisch onderzoek van het UWV onzorgvuldig. Op wat eiser aanvoert ter onderbouwing van zijn standpunt wordt, voor zover relevant, in het hiernavolgende ingegaan.
Wettelijk kader
3. In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Het medisch onderzoek van het UWV
4. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiser gezien op een spreekuur, waarbij psychisch en lichamelijk onderzoek werd verricht. De verzekeringsarts rapporteert dat blijkens informatie van eisers behandelaar sprake is van een matig ernstige aandoening. Daarnaast spelen locomotore klachten, waarvoor door de behandelaar is aangegeven dat eiser
pijncontingent reageert en dat het juist noodzakelijk is om te bewegen. Eiser claimt niet werkzaam te kunnen zijn, maar er is geen sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM). Eiser staat op de wachtlijst voor behandelingen, en het is daarom plausibel dat hij aangewezen is op mentaal niet zwaar belastende werkzaamheden. Hij is beperkt geacht voor veelvuldige storingen, deadlines/productiepieken, en een hoog handelingstempo bij complex mentale taken. Er is sprake van een persoonlijk risico wanneer er gevaar is voor zwaar fysiek letsel. Eiser is verder beperkt geacht voor conflicthantering, het uiten van eigen gevoelens, en intensief contact met klanten of patiënten. Eiser moet terug kunnen vallen op collega’s of leidinggevenden, en is ongeschikt voor leidinggevende functies. Wat betreft de fysieke belemmeringen zijn uit preventief oogpunt beperkingen aangenomen voor zware trillingen, frequent buigen, frequent zware lasten hanteren, staan tijdens het werk, en geknield of gebogen werken. Verder is eiser aangewezen op regelmaat en structuur, waardoor hij beperkt is geacht voor werken in de nacht, en in ploeg- en wisseldiensten. Eiser voldoet niet aan de standaard voor een duurbeperking: hij is niet verminderd beschikbaar vanwege intensief te volgen behandelingen. Hij is ook niet bekend met een ernstige aandoening die energetische beperkingen zouden moeten geven. Evenmin moet uit preventief oogpunt een duurbeperking worden gegeven. De verzekeringsarts heeft eisers belastbaarheid per 25 juli 2019 opgenomen in een FML van 25 juli 2019.
5. Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische informatie bestudeerd, waaronder informatie uit het huisartsenjournaal van 21 juli 2020, een verzekeringsgeneeskundige expertise van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] van 18 juni 2020 en een psychologische expertise van psycholoog drs. [naam psycholoog] van 12 maart 2020. Volgens de verzekeringsarts b&b zitten er geen tekortkomingen in de primaire medische beoordeling. Eiser is bekend met voornamelijk psychische klachten, waardoor hij psychisch verminderd belastbaar is. Als gevolg hiervan is hij aangewezen op werkzaamheden die geen groot appèl doen op zijn psychomentale vermogens. De primaire verzekeringsarts onderstreept het belang van activiteit en werk. Bij de beoordeling zijn geen ernstige psychische functiebeperkingen vastgesteld. Het verder beperken kan anti-revaliderend werken en daarmee ook schade aan de gezondheid veroorzaken. Uit de ingebrachte informatie blijkt dat het slechter gaat met eiser. Het is invoelbaar en plausibel dat het geschil met het UWV hierin een belangrijke factor speelt, wat de psychische kwetsbaarheid onderstreept, maar dit is volgens de verzekeringsarts b&b geen reden om verdergaande beperkingen aan te nemen op de datum in geding. De ingebrachte stukken zien op latere data, terwijl de primaire verzekeringsarts zich een beeld heeft gevormd rond datum in geding.
Arbeidsdeskundige onderzoek UWV
6. Het arbeidskundig onderzoek is verricht door arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] van het UWV. Rekening houdend met de FML van 25 juli 2019 heeft de arbeidsdeskundige eiser in ieder geval geschikt geacht voor de functies van Productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043), Wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053) en Monteur printplaten (Sbc-code 267051). Eisers mate van arbeidsongeschiktheid is door de arbeidsdeskundige op basis van genoemde functies vastgesteld op 31,58%.
Beoordeling zorgvuldigheid van het onderzoek van het UWV
7. Naar het oordeel van de rechtbank beschikten de verzekeringsartsen van het UWV over voldoende inzicht in eisers medische situatie. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiser gezien op een spreekuur, waarbij psychisch en lichamelijk onderzoek werd verricht. De verzekeringsarts beschikte ook over informatie van de behandelende sector, in de vorm van de brief van I-Psy van 15 maart 2018. De verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare medische informatie bestudeerd, waaronder de door eiser in de bezwaarfase ingebrachte medische stukken. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van eisers klachten, waaronder zijn psychische klachten. Deze hebben zij ook kenbaar betrokken in hun beoordeling. Eiser wordt wel gevolgd in zijn stelling dat de verzekeringsarts b&b in de bezwaarfase ten onrechte niet dieper is ingegaan op de door hem ingebrachte rapporten van psycholoog [naam psycholoog] van 12 maart 2020 en verzekeringsarts Klijn van 18 juni 2020. De rechtbank concludeert daarom dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gezien de nadere onderbouwing van het standpunt van het UWV in de beroepsfase.
Nadere onderbouwing standpunt UWV in de beroepsfase
8. In het verweerschrift van het UWV van 4 februari 2021 wordt terecht opgemerkt dat uit de brief I-Psy van 15 maart 2018 blijkt dat bij eiser sprake was van een depressieve stoornis, eenmalige episode,
matig. Dat [naam psycholoog] in zijn rapport spreekt over een
ernstigedepressie op de datum in geding kan daarom niet worden gevolgd. In een aanvullend rapport van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 2] van 30 september 2021 wordt verder uitgebreid en op steekhoudende wijze uiteengezet dat [naam psycholoog] ook aangeeft dat eiser psychische problemen heeft, die zich over de tijd heen en ook afhankelijk van de omgeving wisselend uiten. De vraag is of het beeld dat [naam psycholoog] heeft ook al van toepassing was op de datum in geding. Gelet op de in primo verzamelde informatie en de eerste journaalregels van de huisarts is dit niet het geval. [naam psycholoog] noemt ook nergens een onderzoeksdatum, en hij onderbouwt zijn gedachten nauwelijks met feitelijkheden. In een aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b van 7 oktober 2021 wordt ook steekhoudend gereageerd op de brief van [naam psycholoog] van 24 september 2021, waarin [naam psycholoog] een nadere reactie geeft op het bestreden besluit en het verweerschrift. De verzekeringsarts b&b stelt onder meer terecht dat elke ziekte een wisselend beeld vertoont over de tijd heen, en dat dit ook het geval is bij eisers diagnose. Dat [naam psycholoog] eiser beoordeelde op een moment dat het blijkbaar zeer slecht met eiser ging is geen reden om datgene dat verzekeringsartsen van UWV hebben vastgesteld voor de datum in geding onjuist te achten.
9. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 30 september 2021 verder terecht overwogen dat het rapport van [naam verzekeringsarts 2] weliswaar tot de conclusie GBM leidt, maar deze geen betrekking heeft op de peildatum. Uit het rapport blijkt dat diens onderzoek plaatsvond op 9 juni 2020, derhalve ruim na de peildatum van 19 september 2019. [naam verzekeringsarts 2] heeft het ook voornamelijk over het actuele beeld bij onderzoek in juni 2020. Het journaal van de huisarts spreekt verder meer in de richting van de primaire verzekeringsarts: er zit weinig licht tussen de eerste regels van de journaalregels en het rapport van de verzekeringsarts. Over eisers stelling dat uit de journaalgegevens blijkt dat hij op 12 september 2019 bij de huisarts onder meer heeft aangegeven dat zijn vrouw van hem gaat scheiden, hij het soms niet meer ziet zitten en dat sprake is van suïcidale gedachtes overweegt de verzekeringsarts b&b terecht dat niet wordt ontkend dat eiser psychische klachten en huwelijksproblemen heeft. Op basis van deze klachten zijn reeds beperkingen aangenomen, en deze klachten geven geen aanleiding voor de conclusie dat de verslechtering van zijn gezondheid reeds aan de orde was op de datum in geding.
Mate van arbeidsongeschiktheid
10. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 31,58%. Omdat tegen deze berekening geen beroepsgronden naar voren zijn gebracht, kan worden uitgegaan van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV terecht bepaald dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering per 19 september 2019.
11. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
12. Omdat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb, ziet de rechtbank aanleiding om het UWV op te dragen het griffierecht aan eiser te vergoeden. De rechtbank zal het UWV daarnaast veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).