OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden
1. Eiser is een [leeftijd] jarige man, die werkzaam was als begeleider bij de [naam stichting] voor 36 uur per week. Op 18 mei 2018 meldde hij zich arbeidsongeschikt voor dit werk vanwege een maagtumor. Eiser werd in oktober 2018 geopereerd, waarbij bleek dat sprake was van een matig tot slecht gedifferentieerd adenocarcinoom. In november 2018 is hij gestart met chemotherapie. In februari 2019 volgde een totale maagresectie, waarna opnieuw chemotherapie volgde.
In het primaire besluit heeft het UWV aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met ingang van 21 mei 2020. Zowel eiser als zijn voormalige werkgever hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder 'duurzaam' als bedoeld in het eerste lid verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Ingevolge het derde lid wordt onder 'duurzaam' mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
3. Volgens het UWV was op de peildatum van 21 mei 2020 bij eiser sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM), maar was deze situatie niet duurzaam. De verwachting van de verbetering van de belastbaarheid was binnen het eerstkomende jaar redelijk tot goed. Aan eiser is daarom een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met ingang van 21 mei 2020.
4. Volgens eiser heeft hij recht op een uitkering volgens de Inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Hij stelt primair dat sprake is van een medisch stabiele of verslechterende situatie als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de WIA. Hij stelt subsidiair dat sprake is van een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat als bedoeld in het derde lid van artikel 4 van de WIA. Eiser voert aan dat de motivering van de verzekeringsarts b&b over de duurzaamheid van zijn arbeidsongeschiktheid ontoereikend is, omdat deze onvoldoende concreet en daarmee niet conform de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is. Hij wijst daarbij op informatie van internist-oncoloog [naam internist-oncoloog] van 27 januari 2020 en een prognose van bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] van 19 februari 2020.
Het medisch onderzoek van het UWV voorafgaand aan het bestreden besluit
5. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiser telefonisch gesproken op 24 maart 2020. De verzekeringsarts rapporteert dat eiser een broze en marginale belastbaarheid heeft op het moment van onderzoek. Er spelen vermoeidheidsklachten bij ondergewicht en beperkte energetische mogelijkheden waarbij eiser ondersteuning heeft bij ADL-taken zoals wassen en kleden. Gelet hierop kan worden gesproken van volledige arbeidsongeschiktheid, omdat sprake is van GBM. Verdere verbetering is echter niet uitgesloten. Bij het uitblijven van verbetering kan dit echter wel aan de orde komen waardoor een heronderzoek is afgesproken op termijn van zes maanden. Volgens de verzekeringsarts b&b is de medische prognose dat in principe sprake is van een in opzet curatieve behandeling, maar dat eiser vooralsnog een zeer broze gezondheidstoestand heeft. Wat betreft de prognose voor de functionele mogelijkheden geldt dat wellicht nog verdere verbetering en toename van de energetische belastbaarheid volgt, maar dat dit moeten worden afgewacht. Vooralsnog kan niet gesproken worden van duurzame en blijvende volledige arbeidsongeschiktheid. Dit moet op termijn van minimaal een halfjaar nogmaals worden beoordeeld.
6.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, waaronder een brief van internist-oncoloog [naam internist-oncoloog] van 27 januari 2020. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, en dat de verwachting van verbetering van de belastbaarheid redelijk tot goed is. De verzekeringsarts b&b overweegt daartoe dat op de peildatum sprake is van een marginale belastbaarheid als gevolg van een maagtumor en de hiervoor noodzakelijke behandelingen. Eiser heeft als gevolg van de behandeling problemen met het gebit waardoor kauwen en slikken een probleem vormen. Eiser heeft een jejunumsonde en gebruikt sondevoeding. Het gewicht is in de maand maart van 2020 gestegen tot 56 kilo. Eiser heeft thuiszorg die hem helpen met wassen aan aankleden. Daarnaast heeft hij zorg van zijn partner. Er is sprake van moeheidsklachten en een beperkte energetische belastbaarheid, en daarnaast een partiele peesscheur in de schouder en lage rugklachten. De verzekeringsarts b&b verwacht verbetering van eisers situatie omdat hij nog steeds herstellende is van zijn behandeling voor de maagtumor, waarbij een behandeling van de problemen met het gebit nog gaat plaatsvinden. Het is te verwachten dat als eiser weer kan eten ook zijn gewicht verder zal toenemen en daarmee zijn energetische belastbaarheid. Ook zal hij nog verder kunnen herstellen van zijn behandelingen, zoals ook de internist-oncoloog aangeeft in de brief van 27 januari 2020. In welke mate dit herstel zal optreden is de vraag. Mogelijk blijft een forse urenbeperking van toepassing, maar dit is nog te vroeg om vast te stellen. Bij de geplande herbeoordeling over zes maanden zal opnieuw worden beoordeeld of sprake is van duurzame arbeidsbeperkingen. De verwachting van de verbetering van eisers belastbaarheid is binnen het eerstkomende jaar redelijk tot goed, aldus de verzekeringsarts b&b.
Het medisch onderzoek van het UWV in de beroepsfase
7. Het UWV heeft naar aanleiding van eisers beroepschrift van 19 oktober 2020 een nadere onderbouwing van de verzekeringsarts b&b ingebracht, in de vorm van een rapport van 11 november 2020. Daarin wordt met betrekking tot de duurzaamheid van eisers arbeidsongeschiktheid overwogen dat de behandeling van de maagtumor in eerste instantie is gericht op curatie. Op de datum in geding is geen sprake van een medische eindtoestand. Dit blijkt ook niet uit de brief van de internist-oncoloog van 27 januari 2020. De huidige en geplande behandelingen zijn gericht op verbetering van de voedingstoestand, en daarmee de energetische klachten. Op de peildatum stond behandeling van de gebitsproblemen gepland. In combinatie met het continueren van voeding middels de jejunumsonde zal de voedsel-intake verder verbeteren, wat zal leiden tot verbetering van de energetische belastbaarheid. Dit wordt door de internist-oncoloog ook als zodanig aangegeven. Zeer aannemelijk is dat eiser hierdoor ook niet meer bedlegerig en ADL-afhankelijk zal zijn, en dat op termijn sprake is van benutbare mogelijkheden. Op de peildatum kan niet worden voorspeld in welke mate deze mogelijkheden aanwezig zullen zijn. De internist-oncoloog geeft in dit kader ook aan dat de vraag is tot welk niveau eisers conditie zal verbeteren. Dit hangt af van het uiteindelijke herstel na de operatie en chemotherapieën, de behandeling van de gebitsproblemen en de verdere continuering van de sondevoeding. Dit zal op termijn moeten worden beoordeeld. Een heronderzoek is dan ook aangewezen. Daarbij kan ook worden nagegaan wat de aard, ernst en onderliggende oorzaken zijn van eisers schouder- en rugklachten en in welke mate deze van invloed zijn op zijn functioneren. Op de peildatum ontbreekt het aan informatie hierover, en kan op basis van de klacht alleen over de belastbaarheid op deze punten geen uitspraak worden gedaan.
Beoordelingskader duurzaamheid van arbeidsbeperkingen
8. Het UWV heeft een interne richtlijn ontwikkeld, getiteld: 'Beoordeling van de duurzaamheid van Arbeidsbeperkingen. Beoordelingskader voor verzekeringsartsen' (het beoordelingskader). Hierin worden arbeidsbeperkingen duurzaam genoemd:
a. als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of
b. als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten.
Op grond van het beoordelingskader moet de verzekeringsarts zich uitspreken over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. De verzekeringsarts doorloopt daarbij de volgende stappen:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en, zo ja, in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.
9. Uit rechtspraak van de CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:682) volgt dat het bij de vraag naar de duurzaamheid van arbeids-beperkingen gaat om de toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie en om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Bij een behandeling gericht op stabilisatie is, conform het beoordelingskader, verbetering van de belastbaarheid nauwelijks te verwachten. Beoordeling door de rechtbank
10. Naar het oordeel van de rechtbank is de motivering van de duurzaamheid van eisers beperkingen houdbaar, en voldoet deze – anders dan zoals bepleit door eiser – aan de eisen die de CRvB daaraan stelt. Het UWV heeft middels de rapporten van de verzekerings-artsen voldoende gemotiveerd dat van een duurzame situatie van GBM geen sprake is. De rapporten van de verzekeringsartsen zijn inzichtelijk gemotiveerd en concludent. De daarin opgenomen overwegingen zijn op objectieve wijze en zorgvuldig opgesteld. Niet is gebleken dat de rapporten onjuiste feiten bevatten wat betreft eisers medische situatie, of dat niet alle beschikbare informatie bij de beoordeling is betrokken. Het ter zitting door eiser ingenomen standpunt dat hij ten onrechte niet persoonlijk is onderzocht door een arts van het UWV maakt – hoewel dit standpunt invoelbaar is – niet dat het onderzoek van het UWV onzorgvuldig was. Ook anderszins bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsartsen dat op de datum in geding geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. Deze conclusie is gebaseerd op een kenbare en op de medische situatie van eiser toegespitste beoordeling, zoals de CRvB voorschrijft. De verzekeringsarts b&b heeft concreet en onder verwijzing naar de brief van de internist-oncoloog van 27 januari 2020 gemotiveerd dat, en vooral waarom op de datum in geding de verwachting bestond dat behandeling zou kunnen leiden tot een voor het kunnen verrichten van arbeid relevante verbetering van eisers belastbaarheid. Het UWV mocht zijn standpunt daarom baseren op de rapporten van de verzekeringsartsen.
11. Eiser heeft gesteld dat uit de informatie van internist-oncoloog [naam internist-oncoloog] van 27 januari 2020 blijkt dat met betrekking tot de prognose sprake is van een curatieve insteek, maar ook dat sprake is van een reële kans op metastases en overlijden hieraan de komende 5 jaar. Eiser wordt niet gevolgd in deze stelling. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het UWV veel betekenis toekennen aan de omstandigheid dat [naam internist-oncoloog] uitgaat van een curatieve insteek van eisers behandeling, en dat hij het reëel acht om te verwachten dat eisers conditie zal verbeteren. De kanttekeningen die daarbij worden geplaatst maken niet dat het UWV moest uitgaan van duurzame arbeidsongeschiktheid. Eiser wordt evenmin gevolgd in zijn standpunt dat uit de prognose van bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] van 19 februari 2020 volgt dat het irreëel is om te verwachten dat hervatting in loonvormende arbeid mogelijk zal zijn. De rechtbank acht daarbij doorslaggevend dat de bedrijfsarts onder het kopje 'prognose' (ook) stelt dat hij een toename van de belastbaarheid verwacht. Wat eiser verder heeft aangevoerd over zijn prognose slaagt ook niet, bij gebrek aan een nadere onderbouwing met objectieve (medische) gegevens.
12. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.