ECLI:NL:RBZWB:2021:6104

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
C/02/385872 FA RK 21-2472
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van omgangsregeling en wijziging van kinderbijdrage in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de zorg- en opvoedingstaken van minderjarige kinderen na een echtscheiding. De man, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, verzocht om een omgangsregeling met zijn kinderen en om de wijziging van de door hem te betalen kinderbijdrage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw, na hun huwelijk, twee minderjarige kinderen hebben. De echtscheiding werd uitgesproken in 2016, waarbij de kinderen bij de vrouw zijn geplaatst. De man heeft in de afgelopen jaren te maken gehad met psychische problemen en financiële schulden, wat zijn omgang met de kinderen heeft bemoeilijkt. De rechtbank heeft besloten dat er een hulpverleningstraject moet komen om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en om het contact tussen de man en de kinderen zorgvuldig op te bouwen. De rechtbank heeft de kinderbijdrage van de man voor de periode van 1 december 2016 tot 23 augustus 2021 op nihil vastgesteld, en met ingang van 23 augustus 2021 op € 50 per maand. Tevens is de vrouw verplicht om de man maandelijks te informeren over belangrijke ontwikkelingen van de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/385872 / FA RK 21-2472
beschikking betreffende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, informatieregeling en levensonderhoud
in de zaak van

1.openbaar lichaam SOCIALE DIENST DRECHTSTEDEN,

in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van de man,
hierna te noemen de bewindvoerder,
advocaat mr. K. Scheuller,
en

2.[man] ,wonende te [X] ,hierna te noemen de man,

advocaat mr. K. Scheuller
tegen
[vrouw],
wonende te [XX] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.C.M. den Ridder-van der Meijden.
1. Het procesverloop
1.1.
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 21 mei 2021 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- de brief van mr. Scheuller van 7 juni 2021 met bijlagen;
- het op 29 juni 2021 ontvangen verweerschrift;
- de brieven van mr. Scheuller van 27 augustus 2021 en 29 september 2021;
- de brief van mr. Den Ridder-van der Meijden van 30 september 2021;
- de brief van mr. Scheuller van 28 oktober 2021 met bijlagen.
1.2.
De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 9 november 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de man was daarnaast bij de mondelinge behandeling aanwezig zijn persoonlijk begeleider, mevrouw [persoonlijk begeleider] .
1.3.
De rechtbank stelt voorop dat de man procespartij is voor zover dit betreft de hierna te noemen verzoeken tot vaststelling van een omgangsregeling en tot bepaling dat de vrouw de man maandelijks moet informeren over belangrijke ontwikkelingen van de minderjarigen. Voor zover het betreft het financiële verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage, heeft de bewindvoerder de procedure van de man overgenomen en geldt de bewindvoerder als formele procespartij.

2.De feiten

2.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast.
- Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van [Z] .
- Uit hun huwelijk zijn de volgende, nu nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010,
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] 2013.
- De echtscheiding tussen partijen is uitgesproken bij (tussen)beschikking van de rechtbank Rotterdam van 5 augustus 2016. In deze beschikking is verder, voor zover hier van belang, bepaald dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben. Daarnaast is aan Jeugdteams Zuid-Holland Zuid verzocht een verleningsbeschikking af te geven voor ouderbemiddelingsgesprekken en het onder begeleiding tot stand brengen van omgangscontacten tussen de man en de minderjarigen bij het Omgangshuis van TriviumLindenhof te Dordrecht. In afwachting van de door TriviumLindenhof op te stellen rapportage over de ouderbemiddelingsgesprekken en de begeleide omgang is de zaak voor wat betreft het gezag en de zorgregeling aangehouden.
- Voor het overige is, voor zover van belang, in voormelde beschikking bepaald dat de man de minderjarigen voorlopig, dat wil zeggen totdat de begeleide omgangscontacten bij TriviumLindenhof zullen gaan plaatsvinden, telkens om de zondag van 12.00 uur tot 19.00 uur zal kunnen zien bij en in aanwezigheid van de broer van de man ( [broer man] ).
- In de nadere beschikking betreffende de echtscheiding van de rechtbank Rotterdam van 17 januari 2017 is de behandeling van de zaak (weer) aangehouden voor wat betreft het gezag en de zorgregeling, in afwachting van de door TriviumLindenhof op te stellen rapportage over de ouderbemiddelingsgesprekken en de begeleide omgang.
- Verder is in voormelde beschikking van 17 januari 2017 bepaald dat de man € 250,= per maand per kind moet betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. De man moet nu -inclusief de wettelijke indexeringen- € 273,26 per maand per kind betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
- In de beschikking van 23 juni 2017 van de rechtbank Rotterdam is het gezamenlijk gezag beëindigd en is bepaald dat het gezag over de minderjarigen voortaan aan de vrouw toekomt.

3.Het verzoek

De man verzoekt, samengevat:
  • vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de minderjarigen, in die zin dat partijen worden doorverwezen naar Ouderschap Blijft, althans een nader te bepalen hulpverlenende instantie, voor ouderbemiddelingsgesprekken en het onder begeleiding tot stand brengen van omgang tussen de man en de minderjarigen;
  • te bepalen dat de vrouw de man maandelijks per e-mail moet informeren over belangrijke ontwikkelingen van de minderjarigen;
  • de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van de kinderen met ingang van 1 december 2016 op nihil te stellen, althans te wijzigen met ingang van een zodanige datum en met een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht.

4.De beoordeling

Omgangsregeling
4.1.
Namens de man is aangevoerd dat na de hiervoor genoemde beschikkingen uit 2016 en 2017 nimmer sprake is geweest van structurele omgang tussen hem en de minderjarigen. Dit mede als gevolg van zijn psychische gesteldheid (zware depressies) waardoor de man er niet kon zijn voor de kinderen. Ook zijn werk kon de man vanwege de depressies niet meer uitvoeren en hierdoor zijn schulden ontstaan en is de onderneming van de man failliet gegaan. Hij is dakloos geraakt en heeft ruim drie jaar bij het Leger des Heils verbleven. Sinds november 2020 heeft de man zijn leven weer op orde en heeft hij een eigen huis. Tijdens de zitting heeft de man verklaard dat hij sinds augustus van dit jaar ook weer een baan heeft en een opleiding tot vrachtwagenchauffeur volgt. De man wil graag komen tot contactherstel met zijn kinderen.
4.2.
De vrouw begrijpt dat de man de kinderen graag wil zien, maar het is de vraag of omgang in het belang van de kinderen is. De vrouw maakt zich vooral zorgen over de emotionele belastbaarheid van [roepnaam minderjarige] , die veel kindeigen problematiek heeft. [roepnaam minderjarige] volgt therapie bij praktijk De Burcht in Sleeuwijk en er volgt nog een intensiever traject bij De Viersprong. Nadat het traject bij De Viersprong is afgerond is de vrouw zeker bereid om met het contactherstel aan de slag te gaan. Dit contactherstel moet echter wel zorgvuldig opgebouwd worden en begeleid worden vanuit de hulpverlening.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat het in het belang van de minderjarigen is om het contact met de man te herstellen maar ook dat herstel van dit contact zeer zorgvuldig en met oog voor de draagkracht van de kinderen moet gebeuren. Dit gelet op de kindeigen problematiek van [roepnaam minderjarige] en het feit dat er inmiddels ruim vijf jaar geen contact heeft plaatsgevonden tussen de man en de kinderen. Daarnaast is gebleken dat de verstandhouding tussen partijen niet goed is en dat er sprake is van veel wantrouwen over en weer. Partijen moeten dan ook eerst gaan werken aan het herstel van hun communicatie op ouderniveau, voordat eventueel contactherstel tussen de man en de kinderen aan de orde kan zijn.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling aan partijen is voorgehouden, is de rechtbank van oordeel dat ingezet moet worden op een hulpverleningstraject voor de ouders om de onderlinge strijd te verminderen en de communicatie en/of de samenwerking te verbeteren en om uiteindelijk tot contactherstel te komen tussen de man en de kinderen. Van belang is daarbij dat rekening wordt gehouden met de kindeigen problematiek van [roepnaam minderjarige] , de hulpverleningstrajecten (bij De Burcht en De Viersprong) die inmiddels zijn gestart en de draagkracht van de vrouw en de kinderen.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank in samenspraak met partijen de met het in te zetten hulpverleningstraject te behalen resultaten bepaald. Bij deze beschikking wordt meegezonden het document “Resultatenlijst hulp en ondersteuning bij verwijzingen” (hierna: de resultatenlijst), waarop de met partijen afgestemde resultaten zijn aangekruist die met het in te zetten hulpverleningstraject behaald moet(en) worden, namelijk:
- ( gezagdragende) ouder(s) kunnen gezamenlijk afspraken maken en beslissingen nemen die in het belang zijn van het kind (lichte interventie);
- kind en (gezagdragende) ouder(s) hebben onbelast contact met elkaar door middel van omgangsbegeleiding;
- ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind.
4.5.
Omdat beide partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard hiermee in te stemmen, zal de rechtbank, partijen en de minderjarigen voor een hulpverleningstraject ten behoeve van de hiervoor genoemde resultaten verwijzen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost. Daarbij wijst de rechtbank partijen erop dat deelname aan het hulpverleningstraject weliswaar vrijwillig, maar niet vrijblijvend is. Van partijen wordt een serieuze inspanning verlangd om het traject tot een goed einde te brengen.
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen geïnformeerd over de (privacy) aspecten van de doorverwijzing zoals opgenomen in het formulier ‘informatie ouders over voorwaarden verwijzing UHA’, dat partijen ermee instemmen dat de door de woonplaatsgemeente van de minderjarigen aangewezen zorgaanbieder aan de rechtbank rapporteert over het verloop en de resultaten van het zorgtraject als ook dat de rapportage over een niet geslaagd zorgtraject bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) terecht komt en voor de Raad aanleiding kan zijn om advies uit te brengen aan de rechtbank.
4.7.
De rechtbank verzoekt het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost om uiterlijk op de hierna te melden roldatum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank de eindrapportage over het verloop en de resultaten van het zorgtraject in te dienen. Nadat de rechtbank de rapportage van het loket heeft ontvangen, zal zij deze binnen twee weken doorzenden naar de advocaten van partijen, hen in de gelegenheid stellen daarop binnen twee weken schriftelijk te reageren en daarbij aan te geven of zij een mondelinge behandeling noodzakelijk achten. Indien het traject niet heeft geleid tot een positief resultaat, verzoekt de rechtbank genoemd loket de eindrapportage tevens tegelijkertijd te zenden naar de Raad, zodat de Raad kan bezien of een onderzoek door de Raad noodzakelijk is.
4.8.
De Raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage de rechtbank te laten weten of zij aanleiding ziet om onderzoek te doen en nader advies uit te brengen. Indien de Raad tot advies besluit dan verzoekt de rechtbank de Raad dit advies uiterlijk binnen vier maanden na deze kennisgeving, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen. Na ontvangst van het advies van de Raad zullen partijen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld hierop binnen 14 dagen te reageren, waarna een nadere mondelinge behandeling van de zaak – indien gewenst – zal volgen.
4.9.
Gelet op het vorenstaande wordt de Raad reeds nu voorwaardelijk verzocht om, indien de eindrapportage van de zorgaanbieder daartoe aanleiding geeft, aan de rechtbank advies uit te brengen ter beantwoording van de navolgende vragen:
- Welke omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
- Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
4.10.
Ter zitting hebben partijen toestemming gegeven voor het delen van hun bij de rechtbank bekende persoonsgegevens via het “Formulier verwijzing ouders/kind naar hulpverlening” (hierna ook: het verwijzingsformulier) met het loket van de zorgregio, de toegang (van de woonplaatsgemeente van de kinderen), de in te zetten zorgaanbieder en eventueel de Raad. Voorts hebben zij toestemming gegeven voor het verzenden van het verwijzingsformulier met de resultatenlijst (per e-mail) en deze tussenbeschikking (per fax en/of post) naar het loket en vervolgens naar de toegang en de zorgaanbieder.
4.11.
In verband met de verwijzing van partijen naar het loket zal de rechtbank, de beslissing met betrekking tot de omgangsregeling tussen de man en de kinderen aanhouden, teneinde partijen en de minderjarigen in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan het noodzakelijk geachte hulpverleningstraject.
Informatieregeling
4.12.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat de vrouw de man een keer per maand rechtstreeks via e-mail zal informeren over belangrijke ontwikkelingen van de minderjarigen. Daarbij hebben partijen nadrukkelijk afgesproken dat
de man niet op de e-mailberichten van de vrouw zal reageren. Dit nu de communicatie tussen partijen via e-mail in het verleden niet goed verliep en eerst gewerkt moet gaan worden aan de verbetering van de onderlinge communicatie tussen partijen en het herstel van vertrouwen over en weer. Partijen hebben afgesproken dat zij in het kader van het hulpverleningstraject zullen gaan bespreken of, en op welke wijze, de informatieuitwisseling in de toekomst uitgebreid kan gaan worden.
4.13.
Gelet op de overeenstemming tussen partijen zal de rechtbank het verzoek van de man toewijzen in die zin dat de vrouw de man maandelijks per e-mail moet informeren over de hierna in het dictum genoemde belangrijke ontwikkelingen van de minderjarigen.
Grondslag verzoek wijziging kinderbijdrage
4.14.
De man voert als grond voor zijn verzoek aan dat de bij voormelde beschikking vastgestelde bijdrage van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. In dit verband stelt de man dat de destijds vastgestelde bijdrage niet op zijn inkomensgegevens is gebaseerd. Ter onderbouwing brengt de man zijn inkomensgegevens over de jaren 2016 tot heden in het geding, alsmede draagkrachtberekeningen. Volgens de man volgt uit de overgelegde stukken dat hij nimmer in staat is geweest om de vastgestelde bijdrage te kunnen voldoen.
4.15.
Volgens de vrouw heeft de man onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in het verleden geen draagkracht had, zelfs niet de minimale. De vrouw stelt dat zelfs een niet-verzorgende ouder in de bijstand wordt geacht over een minimale draagkracht te beschikken.
4.16.
Tijdens de zitting is gebleken dat tussen partijen in geschil is of de man in de periode vanaf de door hem verzochte ingangsdatum (1 december 2016) tot 23 augustus 2021 geen enkele draagkracht had om een bijdrage voor de minderjarigen te betalen, of dat deze draagkracht was beperkt tot een minimale bijdrage van € 50,= per maand. Tussen partijen staat vast dat zich op 23 augustus 2021 een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan die een onderzoek naar de behoefte van de minderjarige aan een bijdrage en naar de huidige financiële draagkracht van de onderhoudsplichtigen noodzakelijk maakt. Daarna zal blijken of deze wijziging als rechtens relevant is aan te merken.
Draagkracht van de man per 23 augustus 2021
4.17.
Partijen hebben tijdens de zitting verklaard dat de hoogte van de behoefte van de minderjarigen en de financiële draagkracht van de vrouw geen bespreking behoeven. Dit omdat tussen partijen vast staat dat de financiële draagkracht van de man de beperkende factor is. De rechtbank zal dan ook uitsluitend de draagkracht van de man beoordelen.
4.18.
Tussen partijen staat vast dat de man met ingang van 23 augustus 2021 een inkomen uit loondienst ontvangt. Rekening houdend met het huidige inkomen van de man en een aflossing van € 230,= per maand op schulden, zijn partijen overeengekomen dat de draagkracht van de man met ingang van 23 augustus 2021 kan worden vastgesteld op een bedrag van € 50,= per maand. Conform deze overeenstemming tussen partijen zal de rechtbank bepalen dat de door de man te betalen bijdrage wordt gewijzigd in die zin dat hij met ingang van 23 augustus 2021 een bedrag van € 50,= per maand aan de vrouw moet voldoen.
Draagkracht van de man van 1 december 2016 tot 23 augustus 2021
4.19.
De rechtbank zal de financiële draagkracht van de man beoordelen over de periode vanaf de door hem verzochte ingangsdatum, 1 december 2016, tot 23 augustus 2021.
4.20.
In dat verband is namens de man aangevoerd dat zijn draagkracht in de periode voor 23 augustus 2021 nihil was. Dit omdat in het verleden sprake was van een aanzienlijke schuldenlast. De grootste schuld, aan de Belastingdienst, van ruim € 139.000,= bestond volgens de man ook al op 1 december 2016.
4.21.
De vrouw heeft aangevoerd dat de draagkracht van de man moet worden vastgesteld op het minimale bedrag van € 50,= per maand. Hoewel de schuld aan de Belastingdienst door de vrouw niet wordt betwist, staat voldoende vast dat de afgelopen vijf jaar niet op schulden is afgelost. De vrouw ziet dan ook geen aanleiding om rekening te houden met enige aflossing op schulden.
4.22.
Ingevolge vaste jurisprudentie zijn in beginsel alle schulden van de onderhouds-plichtige van invloed op zijn draagkracht, ook schulden die zijn ontstaan na het tijdstip waarop de onderhoudsplicht vast is komen te staan, alsmede schulden waarop niet wordt afgelost (zie onder meer Hoge Raad 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:154). Als niet weersproken is komen vast te staan dat op de door de man verzochte ingangsdatum in ieder geval een aanzienlijke schuld bij de Belastingdienst bestond. Verder blijkt voldoende uit de door de man aangevoerde – en door de vrouw onweersproken gelaten – omstandigheden dat het voor de man gedurende de afgelopen vijf jaar onmogelijk was om zich van deze schuld te bevrijden of daarvoor een regeling te treffen. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat sprake is van niet vermijdbare en/of verwijtbare lasten, waarvoor een correctie op de forfaitaire berekeningswijze aangewezen is. Een berekening van de financiële draagkracht van de man wordt achterwege gelaten, omdat partijen het er over eens zijn dat geen draagkracht resteert indien rekening wordt gehouden met de schulden van de man. Gelet op het voorgaande zal het verzoek van de man, om de kinderbijdrage met ingang van 1 december 2016 op nihil te stellen, worden toegewezen. Conform de tussen partijen bereikte overeenstemming over de bijdrage vanaf 23 augustus 2021, geldt deze nihilstelling tot die datum.
Terugbetalingsverplichting
4.23.
Partijen zijn tijdens de zitting overeengekomen dat, voor zover de vrouw over de periode van 1 december 2016 tot 23 augustus 2021 van de man meer heeft ontvangen aan vergoeding ter zake de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen dan hetgeen bij deze beschikking over die periode wordt vastgesteld, het meerdere niet van haar zal worden teruggevorderd of zal worden verrekend. Dit omdat er vanuit moet worden gegaan dat de vrouw de door haar ontvangen bedragen inmiddels in de consumptieve sfeer heeft verbruikt.

5.De beslissing

De rechtbank
wijzigt voormelde beschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 januari 2017 als volgt:
bepaalt dat de daarbij vastgestelde, door de man aan de vrouw te betalen, bijdrage voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
1. [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010,
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] 2013
- over de periode van 1 december 2016 tot 23 augustus 2021 nader wordt vastgesteld op nihil en vervolgens;
- met ingang van 23 augustus 2021 wordt vastgesteld op € 50,= (vijftig euro) per maand, aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat, voor zover de vrouw over de periode van 1 december 2016 tot 23 augustus 2021 van de man bedragen ter zake de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen heeft ontvangen, deze niet van haar mogen worden teruggevorderd of worden verrekend;
wijst af hetgeen voor het overige in het kader van de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen is verzocht;
bepaalt dat de vrouw de man eenmaal per maand via e-mail informeert omtrent belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot de minderjarigen, waarbij informatie wordt verstrekt over hun schoolprestaties, gezondheid, doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik, hobby’s en activiteiten, onder overlegging van kopieën van schoolrapporten, alsmede een goedgelijkende foto van elk van de minderjarigen;
verwijst partijen en minderjarigen voor (jeugd)hulpverlening ten behoeve van de hiervoor genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-oost;
verzoekt het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-oost om uiterlijk op
23 augustus 2022 PRO FORMAeen eindrapportage van de in te zetten zorgaanbieder over het verloop en de resultaten van het zorgtraject in te dienen, zulks met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 4.7. is overwogen. Binnen twee weken na ontvangst zal de eindrapportage naar de advocaten van partijen worden gestuurd en krijgen zij vervolgens twee weken de tijd om daar schriftelijk op te reageren;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming locatie Breda, indien de eindrapportage van de zorgaanbieder daartoe aanleiding geeft, de rechter te adviseren ter beantwoording van de hierboven in rechtsoverweging 4.9. vermelde vragen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van zijn rapport en advies aan de advocaten van partijen;
houdt aan iedere verdere beslissing op het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling.
Deze beschikking is gegeven door mr. Struijs, en, in tegenwoordigheid van van der Burgt-de Klerk, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.