ECLI:NL:RBZWB:2021:6105

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
C/02/323475 FA RK 16-6710
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Gessel
  • A. de Graaf
  • J. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van gezag en hoofdverblijf van minderjarigen in complexe ouderlijke situatie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van gezag en hoofdverblijf van twee minderjarigen, die al geruime tijd klem zitten tussen hun ouders. De man, die het eenhoofdig gezag over de minderjarigen verzocht, werd geconfronteerd met de situatie dat de minderjarigen bij de vrouw wonen en al lange tijd geen contact met hem wensen. De rechtbank oordeelde dat het verzoek van de man om het gezag te wijzigen en het hoofdverblijf bij hem te bepalen, niet in het belang van de minderjarigen zou zijn. De rechtbank benadrukte dat de man niet op de hoogte is van de dagelijkse gang van zaken van de minderjarigen en dat het in hun belang is dat de vrouw, die bij hen woont, beslissingen over hen kan nemen. De rechtbank wees ook de overige verzoeken van de man af, omdat de minderjarigen ouder zijn geworden en hun medewerking nodig is voor hulpverlening of contactregelingen. De ondertoezichtstelling was inmiddels beëindigd, en de rechtbank concludeerde dat er geen reden was om opnieuw een ondertoezichtstelling uit te spreken. De rechtbank besloot de verzoeken van zowel de man als de vrouw af te wijzen en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Breda
Zaaknummer: C/02/323475 / FA RK 16-6710
nadere beschikking betreffende gezag, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en ondertoezichtstelling
in de zaak van
[man],
wonende te [X] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. W.H.P. de Jongh,
en
[vrouw],
wonende te [XX] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Hofland.
Betreffende de minderjarigen:
[minderjarige] , geboren te [XXX] op [geboortedatum] 2004
[minderjarige 2] , geboren te [XXX] op [geboortedatum 2] 2006
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
1. Het verdere procesverloop
1.1 Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 17 april 2018 en alle daarin vermelde stukken;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 17 september 2018;
- de brief van mr. Hofland van 12 maart 2019;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 3 april 2019;
- de brief van mr. De Jongh van 4 april 2019;
- de brieven van de Raad voor de Kinderbescherming van 15 april 2019, 21 mei 2019, 22 mei 2019, 27 mei 2019 en 29 mei 2019;
- de brief van mr. Hofland van 1 juni 2019;
- de brief van mr. De Jongh van 3 juni 2019;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 5 juni 2019;
- de brief van mr. De Jongh van 12 juni 2019;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 25 juni 2019;
- de brief van mr. Hofland van 15 juli 2019;
- de brief van mr. De Jongh van 26 juli 2019;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 3 september 2019, met bijlage;
- de brief van mr. Hofland van 12 november 2019;
- de brieven van de Raad voor de Kinderbescherming van 21 november 2019, 22 november 2019 en 23 december 2019, waarvan bij de laatste brief als bijlage het rapport van 23 december 2019;
- de brieven van mr. De Jongh van 6 januari 2020 en 28 januari 2020;
- de brief van mr. Hofland van 28 januari 2020;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 25 maart 2020 met bijlage;
- de brief van mr. Hofland van 11 juni 2020;
- de brieven van de Raad voor de Kinderbescherming van 22 juli 2020, 16 september 2020, 29 september 2020, 30 september 2020, 13 oktober 2020 en 29 oktober 2020;
- de brief van de griffier aan beide advocaten en de Raad voor de Kinderbescherming van 10 december 2020;
- de brief van mr. De Jongh van 18 december 2020;
- de brief van mr. Hofland van 24 december 2020;
- het F9-formulier van mr. De Jongh van 14 januari 2021;
- het op 1 maart 2021 van mr. De Jongh ontvangen beroepschrift met bijlagen, gericht aan het gerechtshof;
- het op 2 maart 2021 van mr. Hofland ontvangen verweerschrift in hoger beroep;
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 2 maart 2021;
- de brief van mr. Hofland van 26 maart 2021 met als bijlage de beschikking van het gerechtshof van 18 maart 2021;
- de brief van mr. De Jongh van 20 april 2021, houdende de gewijzigde verzoeken van de man;
- de brief van mr. De Jongh van 1 juli 2021 met bijlagen;
- de brieven van de Raad voor de Kinderbescherming van 17 augustus 2021 en 19 augustus 2021;
- de brief van mr. Hofland van 14 oktober 2021 met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. De Jongh van 18 oktober 2021 met bijlage;
- de brief van mr. De Jongh van 19 oktober 2021, bevestigd bij F9-formulier van 20 oktober 2021, houdende een voorwaardelijk verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen;
- het e-mailbericht van [roepnaam minderjarige] van 19 oktober 2021;
- de brief van mr. Hofland van 20 oktober 2021 met bijlagen;
- het e-mailbericht van de rechtbank van 20 oktober 2021;
- de brief van mr. De Jongh van 21 oktober 2021;
- het e-mailbericht van [roepnaam minderjarige 2] van 22 oktober 2021;
- het e-mailbericht van de rechtbank van 22 oktober 2021.
1.2 In de beschikking van 17 april 2018 is bepaald dat het contact tussen de man en de minderjarigen [roepnaam minderjarige] en [roepnaam minderjarige 2] wordt opgeschort tot 18 oktober 2018. Daarbij is bepaald dat, indien de Gecertificeerde Instelling (GI) van mening is, dat het contact met de man binnen voormelde periode in het belang van de minderjarigen moet worden geacht, deze contacten onder regie van de GI kunnen worden opgestart. Daarnaast is de Raad verzocht een onderzoek in te stellen en is de behandeling van de zaak voor het overige aangehouden in afwachting van het rapport van de Raad.
1.3 Op 24 december 2019 heeft de rechtbank de rapportage van de Raad ontvangen. De Raad heeft geadviseerd om de beantwoording van de vragen van de rechtbank aan te houden voor de duur van 12 maanden, waarna de gezinsvoogd de rechtbank daarover kan adviseren.
1.4 De man heeft hierop bericht dat hij zich in dit advies kan vinden. De man heeft daarbij verzocht om te bepalen dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij hem zullen hebben.
1.5 Bij brief van 11 juni 2020 heeft de vrouw bericht dat zij haar verzoek tot wijziging van het gezag intrekt. In de procedure zijn nog in behandeling:
  • Het verzoek van de vrouw om het verzoek van de man ten aanzien van de contactregeling af te wijzen en in afwachting van de uitkomst van het onderzoek van de Raad een regeling te treffen voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken alsmede voor de vakanties en feestdagen zoals de rechtbank in goede justitie juist acht;
  • Het verzoek van de vrouw om het verzoek van de man, om te bepalen dat de inhoud van het ouderschapsplan onderdeel uitmaakt van de in deze te wijzen beschikking, af te wijzen;
  • Het zelfstandige verzoek van de vrouw om te bepalen dat de co-ouderschapsregeling wordt beëindigd en een regeling zal worden getroffen in de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als de rechtbank in goede justitie juist acht;
  • Het zelfstandige verzoek van de vrouw om te bepalen dat de schorsing van de contactregeling wordt verlengd voor de duur van één jaar.
1.6 Bij e-mailbericht van 16 september 2020 heeft de Raad de rechtbank verzocht om aan te geven welke onderzoeksvragen nog beantwoord moeten worden, nu de vrouw haar verzoek omtrent het gezag heeft ingetrokken. Bij brief van 29 oktober 2020 heeft de Raad aangegeven dat het onderzoek pas gestart zal worden, als er duidelijkheid komt over de onderzoeksvragen.
1.7 Bij brief van 10 december 2020 heeft de rechtbank partijen verzocht antwoord te geven op de navolgende vragen:
  • Wat is het huidige standpunt van uw cliënt(e) ten aanzien van de opgemelde procedure en de destijds geformuleerde onderzoeksvragen door de rechtbank aan de Raad? Zijn deze vragen wat u betreft nog actueel en behoeven deze nog beantwoording door de Raad?
  • Heeft u in opgemelde zaak behoefte aan een nadere zitting of kan de zaak schriftelijk worden afgedaan?
1.8 In antwoord hierop is namens de man aangegeven dat hij zijn verzoek handhaaft om te bepalen dat hij en de minderjarigen gerechtigd zijn om in een tweewekelijks schema met elkaar door te brengen, in week 1 van maandag 8.30 uur tot woensdag 12.30 uur en in week 2 van vrijdag 19.00 uur tot woensdag 12.30 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, een en ander op de wijze zoals neergelegd in bijlage A bij het door partijen gesloten ouderschapsplan, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat de vrouw in gebreke blijft met het nakomen van de in het ouderschapsplan opgenomen contactregeling. Hij vraagt daarbij om een zodanige regeling op te leggen als de rechtbank juist acht. De man vraagt voorts om op korte termijn een mondelinge behandeling te plannen. Volgens de man zijn de vragen zoals door de rechtbank aan de Raad voorgelegd nog actueel, behalve de eerste vraag.
1.9 Namens de vrouw is aangegeven dat zij vindt dat het (blijven) forceren van het contactherstel averechts kan werken en daardoor tevens schadelijk kan zijn voor de minderjarigen. Het advies van de Raad in het conceptrapport van 7 december 2018, om de man het contact met de minderjarigen te ontzeggen, gaat volgens de vrouw te ver. De vrouw heeft voorgesteld om vast te stellen dat de man en de minderjarigen recht hebben op omgang met elkaar, maar zonder omschrijving van aard, duur en frequentie van de regeling. De verzoeken van de vrouw tot schorsing van de contactregeling voor de duur van drie maanden, als ook het verlengen van de schorsing met een jaar behoeft volgens de vrouw geen behandeling meer, nu deze termijnen al ruimschoots zijn overschreden. De vrouw stelt voor dat de man de minderjarigen een kort positief bericht stuurt, waarmee hij het contact met de minderjarigen kan hervatten, zonder dwang, juridische procedures en zonder druk. De vrouw zal de man maandelijks blijven informeren over de minderjarigen. Volgens de vrouw zijn de vragen aan de Raad dan ook niet meer actueel en vraagt zij om een eindbeschikking af te geven, zonder nader onderzoek door de Raad.
1.10 De mondelinge behandeling is op 2 maart 2021 voortgezet.
De man heeft in dit kader aangegeven dat hij graag zou zien dat het onderzoek door de Raad wordt afgerond. De man vreest dat als dit uitblijft, de mogelijkheden voor hem om nog contact te krijgen met de minderjarigen uitgeput zijn. De Raad heeft aangegeven geen onderzoeksmogelijkheden meer te zien, nu de Gecertificeerde Instelling (hierna GI) in het kader van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen het traject zoals dit is beoogd heeft ingezet. Dit traject is echter niet van de grond gekomen.
De GI heeft hierover in het kader van de procedures omtrent de ondertoezichtstelling gerapporteerd.
De Raad meldt dat er een basaal recht is tussen een ouder en diens kinderen, maar in deze zijn er enorme belemmeringen tussen de man en de minderjarigen, die in de afgelopen vier jaar niet minder zijn geworden. Op basis hiervan kan de Raad niet adviseren omtrent de aard, duur of frequentie van een contactregeling. De voortzetting van de ondertoezichtstelling ligt in hoger beroep voor aan het gerechtshof.
De vrouw heeft bij de mondelinge behandeling aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat er duidelijkheid komt. Volgens de vrouw zal een berichtje van de man aan de minderjarigen meer kans van slagen hebben, dan een juridische procedure of hulpverlening.
Met partijen is besloten om de uitspraak van het gerechtshof op het hoger beroep af wachten en partijen in de gelegenheid te stellen om hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken. Aan de hand daarvan zal de rechtbank een beslissing nemen op de voorliggende verzoeken.
1.11 Op 26 maart 2021 heeft de rechtbank via de advocaat van de vrouw de beschikking van het gerechtshof van 18 maart 2021 ontvangen. Het gerechtshof heeft de tussenbeschikking van 28 april 2020 en de beschikking van 15 oktober 2020 van deze rechtbank bekrachtigd. Het gerechtshof heeft overwogen dat een voortgang van de ondertoezichtstelling niet langer verantwoord te achten is, gelet op de ontwikkelingsfase waarin de minderjarigen zich thans bevinden. De duur van de reeds verstreken periode (waaronder meer dan drie jaren ondertoezichtstelling), de hardnekkigheid van de strijd die de ouders blijven voeren en de inmiddels uitgeputte mogelijkheden op het gebied van hulp en begeleiding, maken het niet langer zinvol het gezinssysteem van deze minderjarigen verder te belasten met beschermingsmaatregelen. Daarbij speelt een rol dat sprake is van een specifieke ontwikkelingsbedreiging, op één levensgebied van de minderjarigen, terwijl vast staat dat de minderjarigen op andere levensgebieden niet bedreigd worden. De vader-kindrelatie laat een extreme positie zien en dient in de interactionele visie, zoals in het visiedocument van het Expertteam beschreven, als een onderdeel van het geheel te worden bezien. Niet langer is - aldus het gerechtshof - de verwachting gerechtvaardigd dat de ouders in staat zijn de verantwoordelijkheid voor het afwenden van deze ontwikkelingsbedreiging daadwerkelijk te nemen, als bedoeld in de zin van artikel 1:247 lid 2 BW:
Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe.
Het gerechtshof acht het, in het belang van de minderjarigen, op dit moment ook niet verantwoord een onderzoek te gelasten, als door de man verzocht. De belasting die daar voor de minderjarigen van uit kan gaan, acht het gerechtshof, gelet op de geschiedenis van deze casus en de fase waarin de minderjarigen zich thans bevinden, in strijd met hun belangen. Het gerechtshof tekent hierbij aan dat verdere voortgang van het gedwongen kader, inclusief daarin op te starten onderzoek, de ontwikkelingsbedreiging eerder in stand lijkt te houden, dan te doen afnemen.
1.12 Volgens de vrouw bevestigt het gerechtshof haar standpunt. Zij heeft geen behoefte meer aan een nieuwe mondelinge behandeling.
1.13 Blijkens de brief van 20 april 2021 wijzigt de man vervolgens zijn verzoeken en wijst hierbij op de door hem overgelegde verklaring. Hij verzoekt het gezag in die zin te wijzigen, dat hij voortaan het eenhoofdig gezag over de minderjarigen zal hebben. Pas dan kan hij zorgdragen voor het op gang brengen van de noodzakelijk geachte interventie. Het niet op gang brengen van die interventie is schadelijk voor de ontwikkeling van de minderjarigen, aldus de rapportage van Praktijk Hechtscheiden, dat onderdeel uitmaakt van het dossier. Daar kan volgens de man aan worden toegevoegd het adviesrapport van het Expertteam Ouderverstoting en het onderzoek door psychiater [psychiater] . Indien de leeftijd van [roepnaam minderjarige] een gezagswijziging in de weg staat, vraagt de man zijn verzoek te beperken tot [roepnaam minderjarige 2] . Subsidiair verzoekt de man hem vervangende toestemming te verlenen om tot de interventie te komen als geadviseerd door Praktijk Hechtscheiden. Voorts vraagt hij te bepalen dat de vrouw aan hem een dwangsom verschuldigd zal zijn ingeval zij besluiten neemt en uitvoert ter zake gewichtige zaken met betrekking tot de minderjarigen, zonder dat de man hiervoor toestemming heeft verleend, van € 250,00 per keer dat de vrouw hier niet aan voldoet.
De man heeft whatsapp berichten aan de minderjarigen gestuurd, welke niet beantwoord zijn. Er is dus volgens de man op vrijwillige basis geen zicht op contactherstel.
De man wijzigt zijn verzoek tevens in die zin dat hij vraagt een zodanige verdeling van het verblijf van de minderjarigen vast te stellen waarbij de minderjarigen in de ene week bij de man (in de even weken) verblijven en de andere week bij de vrouw (de oneven weken), waarbij het wisseltijdstip steeds op vrijdag om 17:00 uur is, althans een zodanige regeling vast te stellen als de rechtbank juist acht, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat de vrouw in gebreke blijft met het nakomen van de door de rechtbank vast te stellen contactregeling.
De man vraagt te bepalen dat de vrouw de bij beschikking van 7 december 2017 neergelegde en omschreven informatieverplichting na dient te komen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere keer dat de vrouw in gebreke blijft met de nakoming hiervan. De man vraagt zijn verzoeken mondeling te behandelen.
In het geval de verzoeken van de man omtrent het gezag worden afgewezen, verzoekt de man om de minderjarigen en subsidiair alleen [roepnaam minderjarige 2] , onder toezicht te stellen, voor het geval de Raad voorafgaand aan de zitting niet zelf een verzoek tot ondertoezichtstelling doet, zodat de noodzakelijke hulp inderdaad en alsnog, onder regie van de GI kan worden opgepakt.
1.14 In zijn brief van 1 juli 2021 geeft de advocaat namens de man aan dat het niet goed gaat met de minderjarigen. Met name met [roepnaam minderjarige 2] gaat het niet goed. Zij is geschorst van school en verzuimt vaak. [roepnaam minderjarige 2] is bovendien niet verschenen op een afspraak met de pedagogisch begeleider van school. School heeft geadviseerd om [roepnaam minderjarige 2] hulp te geven in de vorm van een emotieregulatie-training. De man stuurt berichtjes naar de minderjarigen, maar krijgt hierop geen antwoord. Volgens de man staat dit los van de uitingen die hij doet op social media. De berichten van de vrouw over de minderjarigen zijn slechts mededelingen dat het goed gaat met de minderjarigen. De man heeft bovendien niet alle berichten ontvangen, zoals door de vrouw zijn opgesomd. De vrouw heeft de man om toestemming gevraagd om met de minderjarigen op vakantie te mogen gaan. De man heeft deze toestemming nog niet gegeven, gelet op het voorgaande. De man heeft via social media vernomen dat [roepnaam minderjarige] in Oostenrijk zal gaan studeren, maar is hiervan niet op de hoogte gesteld. Volgens de man blijkt hieruit dat de vrouw als ouder met gezag geen actie onderneemt om de noodzakelijke hulp aan de minderjarigen te laten bieden.
1.15 De verdere behandeling van de hierna genoemde verzoeken vond plaats op de mondelinge behandeling van 25 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De (gewijzigde) verzoeken

2.1.
Thans ligt nog voor het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de co-ouderschapsregeling wordt beëindigd en een regeling zal worden getroffen in de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als de rechtbank in goede justitie juist acht. Dit verzoek is door de vrouw in haar brief van 24 december 2020 in die zin gewijzigd, dat het haar te ver gaat om de man het contact te ontzeggen en dat zij nu voorstelt om vast te stellen dat er een recht op contact is, zonder bepaling van de frequentie en duur.
2.2
Thans liggen nog voor de volgende verzoeken van de man.
1. Primair het gezag in die zin te wijzigen, dat hij voortaan het eenhoofdig gezag over de minderjarigen zal hebben. Indien de rechtbank zou oordelen dat de leeftijd van [roepnaam minderjarige] een gezagswijziging in de weg staat, het verzoek in ieder geval voor wat betreft [roepnaam minderjarige 2] toe te wijzen. Subsidiair aan hem vervangende toestemming te verlenen om tot de interventie te komen als geadviseerd door Praktijk Hechtscheiden.
2. Het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem vast te stellen.
3. Een zodanige verdeling vast te stellen, waarbij de minderjarigen in de ene week bij de man (in de even weken) verblijven en de andere week bij de vrouw (de oneven weken), waarbij het wisseltijdstip steeds op vrijdag om 17:00 uur is, althans een zodanige regeling vast te stellen als de rechtbank juist acht, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat de vrouw in gebreke blijft met het nakomen van de door de rechtbank vast te stellen contactregeling.
4. Te bepalen dat de vrouw aan hem een dwangsom verschuldigd zal zijn, ingeval zij besluiten neemt en uitvoert ter zake gewichtige zaken met betrekking tot de minderjarigen, zonder dat de man hiervoor toestemming heeft verleend, van € 250,00 per keer dat de vrouw hier niet aan voldoet.
5. Te bepalen dat de vrouw de bij beschikking van 7 december 2017 neergelegde en omschreven informatieverplichting na dient te komen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere keer dat de vrouw in gebreke blijft met de nakoming hiervan.
6. In het geval de verzoeken van de man omtrent het gezag worden afgewezen, de minderjarigen en subsidiair alleen [roepnaam minderjarige 2] , onder toezicht te stellen, voor het geval de Raad voorafgaand aan de zitting niet zelf een verzoek tot ondertoezichtstelling doet, zodat de noodzakelijke hulp inderdaad en alsnog, onder regie van de GI kan worden opgepakt.

3.De standpunten

3.1
Door en namens de vrouw is aangevoerd dat de verzoeken van de man er op gericht zijn om hulpverlening voor de minderjarigen op te starten. De minderjarigen staan niet open voor contact met de man en willen geen hulpverlening aanvaarden die daarop gericht is. De minderjarigen worden door de procedures die de man voert, onder druk gezet. Ten aanzien van de gedragsproblemen die er mogelijk bij [roepnaam minderjarige 2] spelen, voert de vrouw aan dat daarvoor vanuit de school van [roepnaam minderjarige 2] voldoende aandacht is en er inmiddels hulpverlening is ingezet. Er is dan ook geen noodzaak voor een ondertoezichtstelling. De vrouw betreurt dat de man de situatie omtrent [roepnaam minderjarige 2] volledig uit zijn verband trekt en inzet in de ouderstrijd die er al jaren is. Volgens de vrouw is het juist in het belang van de minderjarigen, dat de strijd tussen de ouders ophoudt. De hulpverleners die bij het gezin betrokken zijn geweest, hebben zich teruggetrokken, omdat zij geen mogelijkheden zien om de verstandhouding tussen partijen en de man en de minderjarigen te verbeteren. De man gaat er bovendien aan voorbij, dat de minderjarigen rust willen en niet meer geholpen willen worden. Zij hebben inmiddels een leeftijd bereikt om hierover zelf een standpunt in te kunnen nemen. De vrouw stelt voor om vast te stellen dat de man recht heeft op contact met de minderjarigen, maar daar geen frequentie of duur aan te verbinden. Ook een wijziging in het gezag acht de vrouw niet in het belang van de minderjarigen. Het is niet in het belang van de minderjarigen dat het gezag over hen wordt uitgevoerd door een ouder waarmee zij geen contact hebben. De vrouw vraagt voorts om een beslissing te nemen ten aanzien van het onderzoek door de Raad, omdat de man bij instanties voorwendt dat dit onderzoek nog loopt. Verder vraagt de vrouw om het voorwaardelijke verzoek van de man om de minderjarigen onder toezicht te stellen, af te wijzen. Er is in hoger beroep beslist dat de ondertoezichtstelling niet meer verlengd wordt. Nog daargelaten dat dit verzoek een verkapt hoger beroep is, voert de man volgens de vrouw geen nieuwe feiten of omstandigheden aan die een ondertoezichtstelling nog zouden rechtvaardigen. De vrouw geeft aan dat zij de man behoorlijk informeert over de minderjarigen. Zij besluit haar bericht steeds met de opmerking dat de man zijn vragen die hij heeft, aan haar kan voorleggen. Van deze mogelijkheid maakt de man steeds geen gebruik, waardoor de vrouw er van uit gaat dat hij instemt met de beslissingen die over de minderjarigen genomen worden. Nu de vrouw de informatieregeling nakomt, is er geen aanleiding om aan haar een verplichting op te leggen waaraan een dwangsom verbonden is. Tot slot vraagt de vrouw de man om voortaan tijdig mee te werken aan het verlenen van toestemming voor vakanties in het buitenland. De weigerachtige houding van de man en zijn onnodige meldingen bij Veilig Thuis zorgen voor grote spanningen bij de minderjarigen, die al enorm worden belast met de strijd die de man voert.
3.2
Door en namens de man is aangevoerd dat zijn verzoeken er vooral op gericht zijn om hulpverlening aan de minderjarigen mogelijk te maken, zodat er weer contact kan zijn tussen de man en de minderjarigen. Dit zou aanvankelijk door Mentaal Beter worden opgepakt. Op verzoek van de GI heeft destijds Praktijk Hechtscheiden de situatie onderzocht en vastgesteld dat er sprake was van ouderverstoting. Het advies was om hulp op te starten, welk advies volgens de man door de GI en ook de rechtbank is overgenomen. Dit traject is echter niet opgestart door problemen tussen de vrouw en de GI. Hierop heeft Praktijk Hechtscheiden zich teruggetrokken. Toen er later tussen de man en de GI problemen ontstonden, heeft de GI plotseling besloten om de ondertoezichtstelling niet meer te verlengen. Het advies om hulpverlening te starten is vrij dringend gegeven. Volgens de man is er aan de gronden waarop dit advies is gebaseerd, niets veranderd. De man stelt dat hij in zijn recente verzoek tot ondertoezichtstelling ontvangen kan worden, omdat de omstandigheden in die zin zijn gewijzigd zijn, dat er nu geen ondertoezichtstelling meer is en er op vrijwillige basis geen contact tot stand is gekomen. De contacten tussen de man en de minderjarigen komen niet op gang, ook niet nu er geen ondertoezichtstelling meer is. De man heeft dan ook nadrukkelijk de wens dat de geadviseerde hulpverlening alsnog wordt opgestart, zodat er gewerkt kan worden aan een herstel van contact. De man vreest dat de minderjarigen door de hele situatie zijn beschadigd en ook op de lange termijn schade zullen ondervinden, omdat zij geen contact met hun vader hebben. De man verwijt de vrouw dat zij de minderjarigen geen emotionele toestemming verleent om contact met hem te hebben. De man vraagt zich dan ook af of de weerstand van de minderjarigen voort komt uit hun eigen wil. Volgens de man is er sprake van een zeer ernstige vorm van ouderverstoting, wat door de vrouw wordt ontkend. Als dit trauma niet behandeld wordt, zullen de gevolgen hiervan in de rest van het leven van de minderjarigen een rol spelen. Volgens de man is de vrouw steeds niet bereid geweest om mee te werken aan een vorm van hulpverlening. Zij wil niet werken aan het verwerken van het verleden, wat volgens de man tot gevolg heeft dat de problemen van de minderjarigen niet worden opgelost. En daarin ligt de grootste zorg van de man. De man ziet dan ook geen andere oplossing dan het eenhoofdig gezag te vragen. Volgens de man heeft ook de Raad aangegeven dat de vrouw zegt wat in het belang van de minderjarigen is, maar dat zij daar niet naar handelt. De man ziet zich dan ook genoodzaakt om vasthoudend te blijven en zich in te zetten om voor de minderjarigen hulpverlening te realiseren. Volgens de man is de sociaal-emotionele identiteitsontwikkeling van de minderjarigen zo verstoord verlopen, dat dit kan leiden tot ernstige psychische schade. De man acht zich goed in staat om het gezag over de minderjarigen alleen uit te oefenen. Volgens de man is het niet nodig dat het herstel van contact wordt begeleid of opgebouwd. De contactregeling zoals opgenomen in het eerste ouderschapsplan zou meteen uitgevoerd kunnen worden.
3.3
Door de Raad is aangegeven dat zij heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder de beschikkingen van de rechtbank en het gerechtshof over het niet verlengen van de ondertoezichtstelling. Het gerechtshof stelt in haar beschikking dat de mogelijkheden om nog te werken aan contactherstel zijn uitgeput. Pogingen om hieraan te werken, zijn niet gelukt. De minderjarigen zijn inmiddels uitgeput en willen geen contact meer met de man. Ook nu ziet de Raad geen aanknopingspunten meer om nog te werken aan herstel van contact. De Raad adviseert om het verzoek van de man om hem het gezag alleen uit te laten oefenen, af te wijzen. Hij wil door het gezag alleen uit te oefenen, hulpverlening inzetten voor de minderjarigen. De Raad ziet echter twee minderjarigen die ouder zijn geworden en die niets meer willen van de man. De minderjarigen kunnen niet meer gedwongen worden om mee te werken aan een vorm van hulpverlening. Dit geldt volgens de Raad ook voor een vast te stellen contactregeling. De Raad ziet geen aanleiding om voor een van de minderjarigen een ondertoezichtstelling te verzoeken, nu er ten aanzien van [roepnaam minderjarige] geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is aangevoerd en er aan de gedragsproblemen van [roepnaam minderjarige 2] inmiddels in het vrijwillig kader wordt gewerkt. De Raad geeft ten aanzien van het eerder gelaste raadsonderzoek aan, dat dit beëindigd is, omdat de verzoeken zijn gewijzigd. De Raad heeft geen intentie om dit onderzoek nog te heropenen.
3.4
Bij gelegenheid van het minderjarigenverhoor is door [roepnaam minderjarige] aangegeven dat hij het idee heeft dat de man zich niet realiseert dat hij en [roepnaam minderjarige 2] ouder zijn geworden sedert de scheiding van hun ouders. Hij betreurt het dat de man geen gebruik heeft willen maken van de mogelijkheid om met hem in gesprek te gaan. Juist het kader van de mondelinge behandeling zou volgens [roepnaam minderjarige] de juiste plek zijn geweest om zijn mening tegenover de man toe te lichten, zonder dat hij daarbij in de rede gevallen zou worden, of dat dit door de man niet als zijn eigen mening zou kunnen worden gezien. In gesprekken met de man in het verleden, werden zijn woorden door de man steeds verdraaid. [roepnaam minderjarige] ziet dan ook niet in dat een persoonlijk gesprek met de man nog iets zou toevoegen. [roepnaam minderjarige] weet uit het verleden dat de man een grote overtuiging heeft en dat hij daarbij geen rekening houdt met de wensen van [roepnaam minderjarige] . Hij had graag de man aan het denken gezet. Volgens [roepnaam minderjarige] moeten de verzoeken van de man worden afgewezen, omdat het goed gaat met hem en hij geen hulpverlening nodig heeft. [roepnaam minderjarige] heeft al uitgezocht vanaf welk moment hij het contact met de man volledig kan verbreken. Wel wil [roepnaam minderjarige] de man nog meegeven dat het voor hem en [roepnaam minderjarige 2] elk jaar veel stress geeft, dat de man niet meewerkt aan het verlenen van toestemming voor een vakantie in het buitenland. Hij hoopt dat de man daar in het vervolg anders mee om zal gaan.
Via e-mail heeft [roepnaam minderjarige 2] de rechtbank laten weten dat het goed met haar gaat. Haar schoolresultaten zijn al verbeterd en er is voor haar een hulpverleningstraject aangevraagd. [roepnaam minderjarige 2] vraagt de rechtbank om te bepalen dat zij met rust gelaten wordt. Zij hoopt dat er niet nog meer procedures komen en dat zij niet opnieuw moet uitleggen dat zij geen contact wenst met de man. [roepnaam minderjarige 2] hoopt dat dit de laatste keer zal zijn.

4.De beoordeling

Raadsonderzoek
4.1
De rechtbank heeft in haar beschikking van 17 april 2018 de Raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar de in die beschikking genoemde onderzoeksvragen. Tijdens de mondelinge behandeling van 25 oktober 2021 is gebleken dat er onduidelijkheid bestaat over de status van dit onderzoek. De Raad heeft daarop aangegeven dat het onderzoek is gesloten en dat er geen aanleiding wordt gezien om dit te heropenen. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat de onderzoeksvragen zoals deze door de rechtbank in april 2018 zijn geformuleerd inmiddels door de gewijzigde c.q ingetrokken verzoeken zijn achterhaald dan wel niet meer actueel zijn. Er is daarmee geen belang meer bij het beantwoorden van die vragen. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om aan de Raad nieuwe onderzoeksvragen voor te leggen. Dit betekent dat het aanvankelijke verzoek van de rechtbank aan de Raad om haar na onderzoek schriftelijk te adviseren is komen te vervallen.
Gezag en hoofdverblijf
4.2
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt. Ingevolge artikel 1:253n lid 2 BW is artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechtbank bepalen dat het gezag over minderjarigen aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders de kinderen klem of verloren zouden raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
4.3
De man en de vrouw oefenen formeel gezamenlijk het gezag uit over de minderjarigen. De man verwijt de vrouw dat hij door haar volledig buitenspel wordt gezet en dat het aan haar te wijten is dat de volgens hem noodzakelijk geachte hulpverlening voor de minderjarigen niet van de grond is gekomen en dat er daardoor nog steeds geen contactherstel heeft plaatsgevonden tussen de man en de minderjarigen. De man maakt zich veel zorgen over de minderjarigen en vreest voor hun sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling. De man wil alleen het gezag over hen gaan uitoefenen, zodat hij er alsnog voor kan zorgdragen dat de benodigde hulpverlening wordt opgestart. De rechtbank begrijpt van de man dat hij in voornoemde situatie een wijziging van omstandigheden ziet. De vrouw heeft tegen dit laatste geen verweer gevoerd.
Voor een wijziging van het gezag is vereist dat er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van het gezag de minderjarigen klem of verloren zouden raken tussen de ouders en verbetering niet binnen afzienbare tijd te verwachten is. Gelet op de lange, complexe voorgeschiedenis is duidelijk dat de minderjarigen al heel lang klem zitten tussen hun ouders. De vraag dient beantwoord te worden of eenhoofdig gezag door de man daarin een positieve verandering zal brengen, in die zin dat de minderjarigen minder klem komen te zitten. De rechtbank acht dat, gelet op de bestaande situatie, uitgesloten. De minderjarigen wonen immers bij de vrouw en zij willen al lange tijd geen enkel contact (meer) met de man. Hoewel het heel betreurenswaardig is dat er na al die tijd nog geen begin van een contactherstel van de grond is gekomen, brengt dit wel met zich mee dat de man niet of nauwelijks op de hoogte is van wat er bij de minderjarigen speelt en daardoor niet verwacht kan worden dat hij in staat zal zijn alleen het gezag op een voor de minderjarigen benodigde wijze uit te oefenen. Daarbij komt dat het niet in het belang is van de minderjarigen, dat degene die bij hen woont en die op de hoogte is van hun dagelijkse wel en wee, geen beslissingen over hen kan nemen. Voor het geval de man om die reden heeft verzocht om ook het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem te bepalen, is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke beslissing gegeven de feitelijke omstandigheden op geen enkele wijze in het belang van de minderjarigen kan worden geacht. Een wijziging van het gezag zoals door de man verzocht en/of een wijziging van het hoofdverblijf zal naar het oordeel van de rechtbank niet in positieve zin bijdragen aan hun sociale-emotionele en identiteitsontwikkeling. Beide verzoeken worden dan ook afgewezen.
Geschillenregeling
4.4
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Vervangende toestemming hulpverlening
4.5
De man heeft verzocht om, ter vervanging van de instemming van de vrouw, hem toestemming te verlenen om tot de interventie te komen als geadviseerd door Praktijk Hechtscheiden. De rechtbank zal dit subsidiaire verzoek van de man afwijzen. De GI heeft in het kader van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen al geprobeerd om dit advies na te komen, maar dit is toen niet gelukt. De rechtbank acht deze hulpverlening inmiddels een gepasseerd station, nu niet te verwachten valt dat de hernieuwde inzet van hulpverlening de situatie alsnog in positieve zin zal veranderen.
Nakoming verdeling van de zorg- en opvoedtaken
4.6
De man vraagt om te bepalen dat de vrouw de contactregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan nakomt, op straffe van een dwangsom. Volgens de man is het niet nodig om dit op te bouwen of te laten begeleiden door professionals. De vrouw heeft haar verzoek ten aanzien van het contact genuanceerd, in die zin dat zij niet afwijzend staat tegen het vaststellen van een recht van contact, maar dat daaraan geen frequentie of duur wordt verbonden. Uit de vele stukken die door beide partijen zijn overgelegd en uit de verklaringen van de minderjarigen zelf, blijkt dat zij niet open staan voor enige vorm van contact met de man. De rechtbank kan zich voorstellen dat het voor de man zeer ingrijpend is dat hij al jaren geen noemenswaardig contact heeft met de minderjarigen. Er is weliswaar een basaal recht op contact tussen een ouder en een kind, doch tussen deze minderjarigen en de man zijn de belemmeringen in de loop der jaren alleen maar toegenomen. De minderjarigen voelen zich door de man onder druk gezet en willen dat de man oog heeft voor hun wensen en behoeftes. Uit hun reacties blijkt dat zij er inmiddels geen vertrouwen meer in hebben dat zij daadwerkelijk door de man worden gehoord. Zij willen rust en dat er een einde komt aan de strijd.
De minderjarigen hebben bovendien inmiddels een leeftijd bereikt waarop de uitvoering van een contactregeling voor een groot deel afhankelijk is van hun medewerking. Nu deze bereidheid aan de zijde van de minderjarigen volstrekt ontbreekt, zal het dwingen van de vrouw om deze regeling na te komen met zekerheid niet het gewenste resultaat voor de man opleveren. Het verzoek om de vrouw op straffe van een dwangsom te verplichten de contactregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan na te komen zal dan ook worden afgewezen. De rechtbank ziet overigens evenmin aanleiding om het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man recht heeft op contact zonder bepaling van frequentie of duur, toe te wijzen. De man heeft immers mede het gezag en heeft uit dien hoofde in beginsel recht op contact met de minderjarigen, doch door de geschetste omstandigheden is daar al jaren feitelijk geen uitvoering aan gegeven. Een regeling zonder bepaling van frequentie en duur voegt daar niets aan toe.
Dwangsom als vrouw besluiten neemt en uitvoert zonder dat de man toestemming verleent
4.7
De man stelt dat de vrouw hem onvoldoende betrekt bij het nemen van beslissingen over de minderjarigen en verzoekt om te bepalen dat de vrouw een dwangsom verschuldigd is, telkens als zij hem niet betrekt.
De rechtbank overweegt dat het doorgaans zo is, dat de verzorgende ouder de dagelijkse beslissingen over een minderjarige neemt. Pas bij ingrijpende beslissingen wordt de andere ouder bij wie een kind niet verblijft geraadpleegd. Volgens de vrouw informeert zij de man in haar maandelijkse e-mailberichten over de minderjarigen. Zij biedt hem hierbij de mogelijkheid om hierop te reageren, maar de man maakt hier kennelijk geen gebruik van.
Op welke beslissingen de man doelt, is de rechtbank uit het verzoek en de daarbij gegeven toelichting niet duidelijk geworden. De rechtbank zal dit verzoek dan ook afwijzen, nu het verzoek onvoldoende is onderbouwd.
Nakomen informatieplicht op straffe van een dwangsom
4.8
Door de vrouw is tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat zij de man maandelijks informeert over de minderjarigen. Voor toewijzing van het verzoek van de man om aan de nakoming van de informatieregeling een dwangsom te verbinden is er dan ook geen grond. Dit verzoek wordt afgewezen.
Voorwaardelijk verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen
4.9
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
4.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 2 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen op verzoek van de Raad of het openbaar ministerie. Tevens zijn een ouder en degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van het verzoek indien de Raad niet tot indiening van het verzoek overgaat.
4.11
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad aangegeven geen aanleiding te zien voor een verzoek om de minderjarigen onder toezicht te stellen. De Raad wijst in dit verband naar de overwegingen van het gerechtshof in de beschikking van 18 maart 2021. Volgens het gerechtshof is het niet langer verantwoord te achten om de ondertoezichtstelling nog voort te zetten. De duur van de reeds verstreken periode (waaronder meer dan drie jaren ondertoezichtstelling), de hardnekkigheid van de strijd die de ouders blijven voeren en de inmiddels uitgeputte mogelijkheden op het gebied van hulp en begeleiding, maken het niet langer zinvol om het gezinssysteem van de minderjarigen verder te belasten met beschermingsmaatregelen.
4.12
De man heeft vervolgens mondeling ter zitting aangegeven dat hij verzoekt om de minderjarigen onder toezicht te stellen.
Een dergelijk verzoek dient formeel schriftelijk en in een aparte procedure aan de rechtbank te worden voorgelegd. Gelet op het grote belang van partijen om hierover zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen, stapt de rechtbank over dit formele vereiste heen en zal het verzoek inhoudelijk worden behandeld. De rechtbank weegt hierbij ook mee dat de vrouw en de Raad geen bezwaren hebben geuit tegen het feit dat het verzoek mondeling is ingediend. De rechtbank is van oordeel dat partijen hierdoor niet in hun procesbelang worden geschaad, omdat de man het verzoek (onder voorbehoud) had aangekondigd en de vrouw en haar advocaat hiervan op de hoogte waren en zich hierop hebben kunnen voorbereiden.
4.13
De man stelt dat hij in zijn wens om wederom tot een ondertoezichtstelling te komen kan worden ontvangen, omdat er nog steeds geen contactherstel van de grond is gekomen en ook niet de benodigde hulpverlening is ingezet. Hij ziet daarin een wijziging van omstandigheden. Het gerechtshof heeft in de beschikking van 18 maart 2021, alles afwegende, geconcludeerd dat een voortgang van de ondertoezichtstelling niet langer verantwoord werd geacht, mede gelet op de ontwikkelingsfase waarin de minderjarigen zich op dat moment bevonden. Daarbij heeft een rol gespeeld dat er sprake was van een specifieke ontwikkelingsbedreiging op één leefgebied van de minderjarigen, te weten de vader-kindrelatie, terwijl de minderjarigen op andere levensgebieden niet werden bedreigd. Naar het oordeel van de rechtbank maakt de door de man aangevoerde zorg over met name [roepnaam minderjarige 2] deze conclusie van het gerechtshof niet anders. Voor de bij [roepnaam minderjarige 2] medio dit jaar geconstateerde zorgen met betrekking tot school is immers inmiddels in een vrijwillig kader passende hulpverlening ingezet, met een positief resultaat. Dit betekent dat naar het oordeel van de rechtbank er geen sprake is van een dusdanige wijziging van omstandigheden dat de minderjarigen wederom onder toezicht gesteld zouden moeten worden. Dit verzoek wordt dus ook afgewezen.
4.14
Nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en het geschil betrekking heeft op hun beider kinderen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank
wijst de verzoeken van de vrouw en de man af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Gessel, mr. De Graaf en mr. Janssen, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021, in tegenwoordigheid van Joosen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.