In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende vervangende toestemming voor de 9-jaars-vaccinatie van een minderjarige. De zaak betreft een verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI) om vervangende toestemming te verlenen voor de vaccinatie van een minderjarige, geboren in 2011, wiens ouders in een conflict zijn verwikkeld over de vaccinatie. De moeder heeft toestemming geweigerd, terwijl de vader de vaccinatie wel wenst. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de advocaat van de vader, de moeder en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over de minderjarige, die onder toezicht staat van de GI. De moeder heeft haar bezwaren tegen de vaccinatie geuit, onder andere verwijzend naar de hoge vaccinatiegraad in Noord-Brabant en de beperkte risico's van bijwerkingen. De vader daarentegen heeft gesteld dat de vaccinatie noodzakelijk is voor de gezondheid van de minderjarige en dat de risico's van vaccinatie minimaal zijn.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling het belang van het kind vooropgesteld en geconcludeerd dat, hoewel er geen specifieke medische noodzaak is aangetoond voor de vaccinatie, deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma in het algemeen in het belang van de minderjarige is. De kinderrechter heeft daarom de GI ontvankelijk verklaard in het verzoek en vervangende toestemming verleend voor de 9-jaars-vaccinatie, met de verklaring dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De beslissing kan binnen drie maanden na de uitspraak worden aangevochten.