ECLI:NL:RBZWB:2021:6124

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
02/069072-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dodelijk verkeersongeval onder invloed van alcohol

Op 2 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 augustus 2019 in Breda een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde en met een te hoge snelheid reed, botste met zijn quad tegen een personenauto, waarbij zijn passagier, [naam 1], om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuld had aan het ongeval, omdat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke rijontzegging van twee jaar. Daarnaast moest hij een schadevergoeding van € 2.268,06 betalen aan de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank weegt in haar beslissing de ernst van de feiten, de gevolgen voor de nabestaanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat hij sinds het ongeval geen nieuwe strafbare feiten had gepleegd, wat leidde tot een lichtere straf dan oorspronkelijk door de officier van justitie was gevorderd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/069072-21
vonnis van de meervoudige kamer van 2 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. C.E. Koopmans, advocaat te Oud-Beijerland.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is tijdens de zitting de vordering behandeld van de benadeelde partij [benadeelde] .

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval op 27 augustus 2019 te Breda, waarbij hij, rijdende op een quad met een te hoge snelheid en onder invloed van alcohol, in botsing is gekomen met een auto, waardoor [naam 1] is gedood, dan wel dat verdachte zodanig te hard heeft gereden waardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt en verkeer werd gehinderd;
en
feit 2: op 27 augustus 2019 te Breda een motorrijtuig heeft bestuurd terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I van dit vonnis.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat het onder feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, in die zin dat het aan verdachte is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
zeer onvoorzichtig en onoplettendmet een quad te rijden waardoor een botsing is ontstaan met een auto en [naam 1] werd gedood. Tevens acht zij bewezen dat verdachte onder invloed van alcohol heeft gereden (feit 2).
De officier van justitie heeft op de zitting de volgens haar relevante bewijsmiddelen naar voren gebracht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte niet roekeloos, onvoorzichtig of onoplettend heeft gereden zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Het is niet aan zijn schuld te wijten dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft geen ernstige verkeersfouten gemaakt. Het ongeluk is veroorzaakt door de gedragingen van de bestuurder van de personenauto, namelijk het niet voorrang verlenen aan de quad van verdachte. De verdediging heeft voorts aangevoerd dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte harder reed dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 km/uur. Bovendien was bij het rijden van de toegestane snelheid het ongeval waarschijnlijk ook niet te voorkomen geweest. Verdachte had weliswaar een iets te hoog alcoholgehalte in zijn bloed, maar niet zodanig dat dit zijn rijvaardigheid heeft beïnvloed. Volgens de verdediging is gevaarzetting, zoals bedoeld in artikel 5 WVW, evenmin aan de orde, omdat niet kan worden vastgesteld dat de quad zo hard reed dat verdachte daarmee een gevaarlijke situatie heeft gecreëerd. De verdediging is van mening dat de rechtbank verdachte integraal dient vrij te spreken van feit 1. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging geen (bewijs)verweren gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verkeersongeval
De rechtbank stelt op grond van de in de bewijsmiddelen opgenomen redengevende feiten en omstandigheden vast dat op 27 augustus 2019 op de Tramsingel in Breda een verkeersongeval heeft plaatsgevonden tussen een quad en een personenauto. Verdachte was de bestuurder van de quad en achterop zat zijn vriendin [naam 1] . De bestuurder van de personenauto, [naam 2] , sloeg, komende uit de Gieterijstraat, linksaf om de voorrangsweg de Tramsingel op te rijden, waarbij de quad van verdachte op de personenauto van [naam 2] is gebotst. [naam 1] liep ten gevolge van dit ongeval zwaar letsel op, waaraan zij later in het ziekenhuis is overleden.
Artikel 6 van de WVW
De vraag die de rechtbank allereerst moet beantwoorden, is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW. Daarvan is pas sprake bij minimaal een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of sprake is van een dergelijke (mate van) schuld hangt volgens vaste jurisprudentie af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW. Ook geldt dat in het algemeen een enkel moment van onoplettendheid niet betekent dat sprake was aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De meetlat waarlangs het optreden van de bestuurder wordt gelegd bestaat uit de eisen die aan de gemiddeld oplettende en verstandige weggebruiker mogen worden gesteld. Blijft de verdachte daarbij aanzienlijk achter, dan handelt hij met de door artikel 6 van de WVW vereiste schuld.
Rijden onder invloed
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat bij verdachte ten tijde van het ongeval het alcoholgehalte in zijn bloed 0,79 milligram alcohol per milliliter bloed bedroeg, een hoger gehalte dan de toegestane grenswaarde van 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed. De rechtbank volgt het verweer van de verdediging niet dat dit de rijvaardigheid van verdachte niet heeft beïnvloed. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol de rijvaardigheid negatief beïnvloedt en de kans op ongevallen doet toenemen, ook wanneer dat alcoholgehalte slechts minimaal te hoog is. Dit geldt ook indien de rechtbank het standpunt zou volgen dat het ongeval is veroorzaakt door de bestuurder van de personenauto, waarvoor verdachte plots moest uitwijken dan wel remmen. Immers, het gebruik van alcohol beïnvloedt het gedrag, het beoordelingsvermogen en het reactievermogen van een bestuurder dusdanig waardoor hij ook niet of onvoldoende in staat is de minst gevaarzettende oplossing of uitwijkmanoeuvre te kiezen, zodat dit niet tot disculpatie kan leiden. Dat dit ook bij verdachte aan de orde was, blijkt uit de verklaring van verdachte op zitting dat hij dacht dat hij wel achter de personenauto langs kon rijden en met onverminderde snelheid is doorgereden. Pas op het laatste moment heeft verdachte geremd.
Snelheid
Door de verdediging is voorts aangevoerd dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte harder dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 km/uur heeft gereden. Hetgeen de verdediging hiertoe heeft aangevoerd, laat zich samenvatten als kritiekpunten op de wijze waarop het snelheidsonderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is verricht en de interpretatie van de resultaten door de onderzoekers van het NFI. Deze stelling heeft de verdediging niet nader onderbouwd. De rechtbank heeft echter geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van het door de deskundige uitgevoerde onderzoek noch aan de resultaten daarvan. Dat betekent dat zij er van uit gaat dat verdachte met een snelheid heeft gereden van ten minste 65 km/uur, een aanzienlijk hogere snelheid dan verantwoord was voor veilig verkeer ter plaatse. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij de personenauto van [naam 2] pas zag toen hij deze op ongeveer acht meter genaderd was. Dat leidt ook tot de conclusie dat verdachte met een dusdanig hoge snelheid reed, dat hij niet tijdig had kunnen stoppen binnen de afstand waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was. Verdachte had zijn snelheid terug moeten brengen tot een veilige snelheid. Dat is een snelheid bij welke hij gelegenheid had om acht te slaan op eventueel overig verkeer en hij voldoende tijd had om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen indien zich iets of iemand voor hem op de weg zou begeven, dan voldoende gelegenheid en tijd om dit voorwerp of persoon te ontwijken. Dat laatste is niet gelukt, want verdachte is met de door hem bestuurde quad in aanraking gekomen met de personenauto van [naam 2] . Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de bestuurder van een motorrijtuig die daarmee rijdt over een voorrangsweg, er niet zonder meer op mag vertrouwen dat het verkeer dat deze voorrangsweg kruist, voor hem de doorgang vrij laat of (tijdig) vrij maakt. Dat geldt ook indien hij met een veel hogere dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid rijdt. Kort gezegd, dat een andere weggebruiker ook een verkeersfout maakt, disculpeert verdachte niet.
Wat verder door de verdediging naar voren is gebracht, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
Conclusie
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend dat verdachte in juridische zin
roekeloosof
zeer onvoorzichtig en/of onoplettendheeft gereden en spreekt hem daarvan vrij. Wel komt zij gelet op de combinatie van de hierboven aangehaalde gedragingen van verdachte tot het oordeel dat verdachte
aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettendheeft gereden en dus schuld heeft aan het verkeersongeval waardoor [naam 1] werd gedood (feit 1 primair) en dat verdachte heeft gereden onder invloed van alcohol (feit 2) als na te melden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 27 augustus 2019 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Tramsingel, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- met een te hoge snelheid, te weten een minimale snelheid van 65 kilometer per uur, en een snelheid die hoger lag dan verantwoord was voor een veilig verkeer te plaatse, heeft gereden, en
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was, en
- vervolgens in botsing is gekomen met de het motorvoertuig van [naam 2] , waardoor een ander (genaamd [naam 1] , opzittende van de quad) werd gedood,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;

2.op 27 augustus 2019 te Breda als bestuurder van een voertuig, een quad, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,79 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 aan verdachte gevorderd op te leggen een taakstraf van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis indien verdachte deze niet of niet naar behoren verricht, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, met name gelet op de gevolgen die het verkeersongeval voor verdachte heeft gehad, een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 27 augustus 2019 schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden. Verdachte reed op een quad waardoor hij en zijn passagiere, zijn toenmalige vriendin [naam 1] , extra kwetsbaar waren in het verkeer, hetgeen verdachte zich had moeten realiseren. Verdachte reed te hard, had teveel alcohol gedronken en is met hoge snelheid in botsing gekomen met een personenauto. Ten gevolge van dit ongeluk is [naam 1] overleden, die op dat moment pas dertig jaar oud was. Het daarmee veroorzaakte leed voor de nabestaanden is groot en onherstelbaar. De moeder van [naam 1] heeft nog altijd veel verdriet van het verlies van haar dochter. Haar ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring geeft daarvan blijk. De nabestaanden staan voor de zware taak om dit verlies een plaats in hun leven te geven. Het is goed voorstelbaar dat het ongeluk ook op de bestuurder van de personenauto een diepe en onuitwisbare indruk heeft achtergelaten. Verdachte is zelf ook ernstig gewond geraakt bij dit verkeersongeval en is ruim twee jaar na het ongeluk nog niet helemaal klachtenvrij.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd en daarbij aansluiting gezocht. Volgens de landelijke oriëntatiepunten van de rechtspraak is het uitgangspunt bij artikel 6 van de WVW bij aanmerkelijke schuld en dodelijke afloop een gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee jaar. Gezien de aard en ernst van het feit is in beginsel een gevangenisstraf passend. Een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de raadsvrouw verzocht, is gelet daarop niet passend. De rechtbank wijkt in substantiële zin ten gunste van verdachte af van de oriëntatiepunten. De rechtbank houdt namelijk sterk rekening met het tijdsverloop van meer dan twee jaar in deze zaak, in welke tijd verdachte zich geconfronteerd zag met de noodlottige gevolgen van het verkeersongeval en de verwerking daarvan. Bovendien blijkt uit het strafblad van verdachte dat hij niet eerder is veroordeeld en ook in de periode na het ongeval geen nieuwe strafbare (verkeers-)feiten heeft gepleegd. Gelet daarop acht zij een gevangenisstraf niet op zijn plaats.
Alles afwegende is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf een passende sanctie is. De rechtbank legt wel een hogere taakstraf op dan door de officier van justitie gevorderd, omdat zij de eis van de officier van justitie te licht vindt. Een taakstraf van 240 uur doet recht aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte.
Tevens zal aan verdachte de voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen worden opgelegd voor de duur van twee jaar, omdat de ernst van de feiten dit rechtvaardigt en om verdachte ervan te weerhouden opnieuw met alcohol op aan het verkeer deel te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding de rijontzegging onvoorwaardelijk op te leggen, zoals door de officier van justitie gevorderd, omdat verdachte sinds 27 augustus 2019 geen nieuwe verkeersfeiten heeft begaan.

7.De benadeelde partij [benadeelde]

heeft zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert een bedrag aan materiële schade van € 1.093,40, bestaande uit de schadeposten [naam 3] en [naam 4], en daarnaast een bedrag van 5.100,- Poolse Zloty voor begrafenisdiensten. De laatste post bedraagt omgerekend tegen de wisselkoers van de factuurdatum van 5 september 2019 een bedrag van € 1.174,66. In totaal vordert de benadeelde partij dus een bedrag van € 2.268,06 aan materiële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal en hoofdelijk kan worden toegewezen, met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat - kortgezegd - de benadeelde partij zich tot de aansprakelijkheidsverzekeraar dient te wenden.
Ontvankelijkheid
Artikel 51f lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bepaalt dat degene die rechtstreekse schade heeft geleden door een strafbaar feit zich als benadeelde partij in het strafproces kan voegen. De concrete omstandigheden van het geval bepalen of voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen en de door de benadeelde partij geleden schade om te kunnen aannemen dat rechtstreekse schade is geleden. De kring van voegingsgerechtigden wordt op grond van artikel 51 lid 2 Sv uitgebreid met categorieën van personen (erfgenamen) die geen rechtstreekse schade hebben geleden. In dit geval is van toepassing artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), dat ziet op onder andere schade door de kosten van lijkbezorging.
Het verweer van de verdediging dat de benadeelde partij zich tot de aansprakelijkheidsverzekeraar van verdachte dient te wenden en dat daarom geen plaats is voor de vordering in deze strafprocedure volgt de rechtbank niet. Het miskent namelijk dat door de aan de schadeplichtige toe te rekenen onrechtmatige daad voor de schadeplichtige een schadevergoedingsplicht ontstaat jegens degene die de schade heeft geleden. Zo lang een verzekeraar de geleden schade niet heeft vergoed en daarmee in de positie van de schadeplichtige is getreden, kan de benadeelde partij zich in het strafproces voegen en jegens de verdachte in het strafproces aanspraak maken op (volledige) schadevergoeding. In het onderhavige geval is niet gebleken dat er door de verzekeraar is uitgekeerd, zodat de benadeelde partij in haar vordering kan worden ontvangen. De gevorderde schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte (feit 1), zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Materiële schade
Gevorderd wordt een bedrag van € 2.268,06 in verband met, kortgezegd, de kosten van het mortuarium en de kosten die verband houden met de uitvaart en daarmee direct verband houdende kosten. [benadeelde] kan deze kosten vorderen op grond van art. 6:108 lid 2 BW. De gestelde kosten zijn onderbouwd, niet inhoudelijk betwist en zullen dan ook worden toegewezen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten ten aanzien van een bedrag van € 1.043,40 vanaf 3 september 2019 en ten aanzien van een bedrag van € 1.174,66 (factuur uitvaartdienst) vanaf
5 september 2019. Omdat de rechtbank constateert dat de factuurdatum op de bijgevoegde factuur van de Poolse ambassade onleesbaar is, zal zij voor dit bedrag (€ 50,-) de wettelijke rente toewijzen vanaf 5 september 2019.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
De verdediging heeft bepleit om, indien verdachte wordt veroordeeld om de gevorderde schade te betalen, ook de bestuurder van de auto, [naam 2] , daartoe te veroordelen en te bepalen dat die aansprakelijkheid van beiden hoofdelijk zal zijn.
De rechtbank zal daarin niet meegaan. In de zaak tegen [naam 2] heeft de rechtbank bij vonnis van 2 december 2021 de gelijkluidende vordering tot schadevergoeding van [benadeelde] afgewezen. Nu niet op verdachte en [naam 2] samen de verplichting rust tot vergoeding van dezelfde schade, is geen sprake van hoofdelijkheid en wordt dit punt van de verdediging gepasseerd.
Dit betekent dat verdachte gehouden wordt het volledige schadebedrag te betalen.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de onder verdachte in beslag genomen quad aan verdachte, aangezien zij dit voorwerp niet vatbaar acht voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, tweede lid van deze wet; in eendaadse samenloop begaan met
feit 2:Overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging t.a.v. feit 1 primair en feit 2
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Bijkomende straffen t.a.v. feit 1 primair en feit 2
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van twee jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een quad Yamaha Raptor met kenteken CTU50A3;
Benadeelde partij [benadeelde] (t.a.v. feit 1)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] het bedrag van € 2.268,06 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente berekend over het bedrag van € 1.043,40 vanaf 3 september 2019 tot aan de dag der voldoening en over het bedrag van € 1.174,66 vanaf 5 september 2019 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel (t.a.v. feit 1)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde] , nabestaande van het slachtoffer (feit 1), het bedrag van € 2.268,06 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend over het bedrag van € 1.043,40 vanaf 3 september 2019 tot aan de dag der voldoening en over het bedrag van € 1.174,66 vanaf 5 september 2019 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 32 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. R.P. Broeders en mr. M.J. Schouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans en mr. E. Andraws, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 december 2021.
mr. Balemans is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.