ECLI:NL:RBZWB:2021:6140

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
C/02/390961 / JE RK 21-2181
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na vertrek van de moeder uit de gezamenlijke woning

In deze zaak heeft de kinderrechter op 25 november 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, ingediend door de Gecertificeerde Instelling (GI). De moeder van de minderjarigen had de gezamenlijke woning verlaten en de minderjarigen verbleven bij de vader. De moeder stemde in met het verblijf van de minderjarigen bij de vader, wat leidde tot de vraag of er een machtiging tot uithuisplaatsing nodig was. De kinderrechter oordeelde dat de minderjarigen niet buiten het gezin waren geplaatst, zoals bedoeld in artikel 1:265a BW, en dat er daarom geen grond was voor een machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter wees het verzoek van de GI af, met de overweging dat de ouders de mogelijkheid hadden om een voorlopige voorziening te vragen indien nodig. De kinderrechter benadrukte dat de situatie van de minderjarigen in de gaten gehouden moet worden en dat de GI betrokken blijft bij hun welzijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Middelburg
Zaaknummer: C/02/390961 / JE RK 21-2181
Datum uitspraak: 25 november 2021

beschikking machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,

hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Eindhoven,
betreffende

[minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,

[minderjarige 3] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] , thans feitelijk verblijvende te [verblijfplaats] ,
advocaat: mr. J.C. van den Doel te Zierikzee,

[vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het (oorspronkelijke) verzoek met bijlagen van de GI van 15 oktober 2021, ingekomen bij de griffie op 19 oktober 2021;
- het e-mailbericht van mr. Van den Doel van 2 november 2021, ingekomen bij de griffie op 2 november 2021;
- de brief van de vader van 4 november 2021, ingekomen bij de griffie op 8 november 2021;
- het gewijzigde verzoek van de GI van 5 november 2021, ingekomen bij de griffie op 8 november 2021.
Op 11 november 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Arabische taal;
- de vader, bijgestaan door een tolk in de Arabische taal;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
De minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen (feitelijk) bij de vader.
Bij beschikking van 28 september 2021 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden, te weten tot 28 december 2021.

Het verzoek

De GI verzoekt middels het gewijzigde verzoek, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de (naar de rechtbank begrijpt) andere gezaghebbende ouder, te weten de vader, voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.

De standpunten

Namens de GI is tijdens de mondelinge behandeling, voor zover van belang en kort samengevat, naar voren gebracht dat het (gewijzigde) verzoek wordt gehandhaafd. De afgelopen periode is een verbetering gezien in de basale verzorging van de minderjarigen. De minderjarigen zijn schoon en dragen kleding die passend is bij het seizoen. Ook de hygiëne in de woning is verbeterd. De minderjarigen maken een rustigere indruk. De GI onderhoudt nauw contact met Care Forward die 15 uur in de week in de thuissituatie van de minderjarigen aanwezig is, alsook met de school en de buitenschoolse opvang. Op deze wijze blijft de GI goed geïnformeerd over de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarigen. De ouders hebben op dit moment onderling geen contact met elkaar. Vorige week heeft er een gesprek met de ouders, de begeleiding en een tolk plaatsgevonden, zodat bestaande onduidelijkheden opgehelderd konden worden. Dat gesprek is in principe goed verlopen, maar de ouders worden het over bepaalde punten niet eens. De grootmoeder (vaderszijde (hierna te noemen: vz)) verblijft op dit moment tijdelijk in de echtelijke woning en helpt de vader met de opvoeding en verzorging van de minderjarigen. Care Forward ziet op dit moment geen signalen dat de grootmoeder (vz) zich richting de minderjarigen niet neutraal kan opstellen ten aanzien van de moeder. Het verblijf van oma bij de vader betreft geen oplossing voor de lange termijn. De moeder heeft op dit moment begeleid contact met de minderjarigen voor de duur van anderhalf uur op een neutrale locatie. De GI vindt het niet wenselijk dat de moeder terug gaat naar de echtelijke woning vanwege de ruzies en spanningen die dan tussen de ouders kunnen ontstaan. De machtiging tot uithuisplaatsing moet dat voorkomen. Desgevraagd heeft de GI nu nog geen aanwijzingen dat de moeder zich niet aan de afspraken zal houden. De komende periode zal de GI aandacht houden voor het welzijn van de minderjarigen en bezien of het begeleide contact van de moeder en de minderjarigen kan worden uitgebreid.
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling, voor zover van belang en kort samengevat, naar voren gebracht dat het verzoek van de GI mede gelet op de instemming van de moeder, onnodig is. Het ligt op de weg van partijen om (tijdig) een provisionele voorziening te vragen. De Raad doet op dit moment onderzoek in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling. Het ligt, gezien de bestaande zorgen, in de lijn der verwachting dat er een ondertoezichtstelling verzocht zal worden. De Raad refereert zich ten aanzien van het onderhavige verzoek aan het oordeel van de kinderrechter.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling, voor zover van belang en kort samengevat, naar voren gebracht dat het verzoek van de GI moet worden afgewezen. De moeder wilde in eerste instantie samen met de minderjarigen en de vader in de echtelijke woning wonen, waarbij ouders nauwelijks tot geen contact met elkaar zouden hebben. Zij wil ten overstaan van instanties, zoals de Raad, bewijzen dat zij een goede moeder is, net zoals de vader dat in zijn geval probeert. De moeder kan echter instemmen met het verblijf van de minderjarigen bij de vader in de echtelijke woning tot het einde van de voorlopige ondertoezichtstelling op 28 december 2021. Dat maakt dat er geen machtiging tot uithuisplaatsing nodig is. De moeder wil zich los van de vader verder ontwikkelen en is op zoek naar een woning in Zierikzee.
Door de vader is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de situatie zich de afgelopen periode in positieve zin heeft ontwikkeld. De minderjarigen verblijven doordeweeks, met uitzondering van woensdag, tot het einde van de dag bij de kinderopvang. De grootmoeder (vz) helpt hem de eerste periode om alle zaken op orde te krijgen. De werkgever van de vader is flexibel en de vader verwacht dat hij op termijn alles zelf kan regelen. Op dit moment heeft hij heel weinig contact met de moeder; zij spreken elkaar af en toe telefonisch. De vader vindt het belangrijk dat de minderjarigen contact met de moeder hebben en wil ook werken aan het onderling contact met de moeder. De vader (h)erkent de zorgsignalen van school en Kibeo met betrekking tot het gedrag en de ontwikkeling van de minderjarigen en hij werkt samen met Kibeo en school om dat te verbeteren. De vader is bang dat als de moeder terug naar de echtelijke woning keert er dan, ook voor de minderjarigen, problemen ontstaan.

Het wettelijk kader

Op basis van het bepaalde in artikel 1:265a van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) geschiedt plaatsing van de minderjarige gedurende dag en nacht buiten het gezin uitsluitend met een machtiging tot uithuisplaatsing.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

De beoordeling

Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek van de GI moet worden afgewezen. Dat betekent dat er ten aanzien van de minderjarigen geen machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend. De kinderrechter zal haar oordeel hieronder toelichten.
De vader en de moeder van de minderjarigen woonden tot voor kort, als gezaghebbende ouders, samen met de minderjarigen in de echtelijke woning in Scharendijke. De ouders zijn echter recent uit elkaar gegaan en de moeder heeft de echtelijke woning verlaten en is elders gaan wonen. De minderjarigen zijn bij de vader in de echtelijke woning achtergebleven. De minderjarigen zijn dan ook feitelijk aan hem toevertrouwd. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 november 2021 heeft de moeder ten overstaan van de kinderrechter ingestemd met het verblijf van de minderjarigen bij de vader tot in ieder geval 28 december 2021. Gezien het voorgaande worden de minderjarigen met het verblijf bij de vader niet buiten het gezin geplaatst zoals bedoeld in artikel 1:265a BW. Dat maakt dat van een machtiging tot uithuisplaatsing als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW geen sprake kan zijn. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Voor zover de vrees bestaat dat de moeder de minderjarigen bij de vader gaat ophalen of dat zij weer in de echtelijke woning gaat wonen, ligt het op de weg van de vader (en zijn advocaat) om volgens het bepaalde in artikel 822 Rv aan de rechtbank een voorlopige voorziening te vragen en/of kan de GI op dat moment een bij die situatie passend verzoek tot de kinderrechter te richten.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.C.W. Haesen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
(TH)
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.