ECLI:NL:RBZWB:2021:615

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_10317 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten

Op 15 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena een omgevingsvergunning had verleend voor de tijdelijke huisvesting van 24 arbeidsmigranten. Verzoekers, bestaande uit negen bezwaarmakers, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 februari 2021 behandeld tijdens een zitting in Breda, waar zowel de verzoekers als vertegenwoordigers van het college en de vergunninghouder aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers een spoedeisend belang hebben bij hun verzoek, ondanks dat er nog andere omgevingsvergunningen verleend moeten worden. De rechter heeft overwogen dat het college bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen, maar dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de impact van de huisvesting van arbeidsmigranten op het woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en heeft het bestreden besluit geschorst. De voorzieningenrechter heeft het college opgedragen om het griffierecht aan de verzoekers te vergoeden en heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.068,-.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van omgevingsvergunningen, vooral in situaties waar meerdere partijen betrokken zijn en waar de gevolgen voor de omgeving aanzienlijk kunnen zijn. De voorzieningenrechter heeft de schorsing van de vergunning tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar uitgesproken, wat de verzoekers enige tijd geeft om hun belangen verder te behartigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10317 WABOA VV

uitspraak van 15 februari 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[namen 9 verzoekers], allen te [vestigingsplaats verzoekers] , verzoekers,
gemachtigde: A. Bil,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [woonplaats vergunninghouder] , vergunninghouder,
gemachtigde: J. van den Berg Msc.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 december 2020 (bestreden besluit) van het college over het verlenen van een omgevingsvergunning voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten aan [locatie perceel] te [plaats perceel] .
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is besproken op zitting in Breda op 1 februari 2021. Namens verzoekers waren aanwezig [naam betrokkene 1] , [naam betrokkene 2] en de gemachtigde. Namens het college waren aanwezig B.P.T.M. Heil, L.A.J.M Somers en A.C.J. Brosens. Ook vergunninghouder en zijn gemachtigde waren aanwezig.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 9 juli 2020 is een omgevingsvergunning aangevraagd bij het college voor de tijdelijke huisvesting van 24 arbeidsmigranten op het perceel [locatie perceel] te [plaats perceel] , kadastraal bekend als [naam gemeente] , sectie I, nummer 1776. Op dit perceel op bedrijventerrein [naam bedrijventerrein] bevindt zich een bedrijfswoning, maar geen bedrijf (meer).
Bij het bestreden besluit heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning voor het huisvesten van 24 arbeidsmigranten in de bedrijfswoning aan vergunninghouder verleend voor de duur van maximaal 10 jaar. De vergunning is verleend voor de activiteit ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’. Aan de vergunning heeft het college voorschriften verbonden.
Voor de verbouwing dient nog een omgevingsvergunning aangevraagd te worden voor de activiteit ‘bouwen’, omdat er (sub)brandcompartimentering wordt aangebracht.
Daarnaast dient er voor het gebruik ook een omgevingsvergunning aangevraagd te worden voor de activiteit ‘bouwwerk brandveilig gebruiken’, omdat het gaat om het bedrijfsmatig verschaffen van nachtverblijf aan meer dan 10 personen.
2.
Belanghebbenden
Het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend door in totaal 9 bezwaarmakers (bedrijven en personen). De voorzieningenrechter stelt vast dat er onder die bezwaarmakers in ieder geval belanghebbenden bij het bestreden besluit zijn, zodat het verzoek inhoudelijk kan worden behandeld. Het is aan het college om in de bezwaarprocedure nader te onderzoeken in hoeverre elke bezwaarmaker als belanghebbende moet worden aangemerkt.
3.
Voorlopige voorziening
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers een voldoende spoedeisend belang hebben bij dit verzoek om voorlopige voorziening, ondanks het feit dat er nog twee andere omgevingsvergunningen aan vergunninghouder zullen moeten worden verleend. Ter zitting heeft vergunninghouder toegelicht dat hij zo snel mogelijk wil beginnen met de bouw. Hem is verteld dat hij op korte termijn de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ kan verwachten. De omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwwerk brandveilig gebruiken’ heeft hij pas nodig bij de ingebruikname van de woning.
5.
Wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is, ten behoeve van de leesbaarheid, opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
6.
Het bestemmingsplan
Het perceel is gelegen in de bestemmingsplannen ‘ [naam bestemmingsplan 1] ’ en ‘ [naam bestemmingsplan 2] ’ en is gesitueerd op gronden met de bestemming ‘Bedrijventerrein’ en de functieaanduidingen ‘bedrijf tot en met categorie 3.2’ en ‘bedrijfswoning’.
In artikel 1.13 van bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 1]’ is een bedrijfswoning/dienstwoning als volgt gedefinieerd: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering, in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is.
Op grond van het ‘ [naam bestemmingsplan 2] wonen’ blijven de begripsbepalingen van de onderliggende bestemmingsplannen van toepassing.
Tussen partijen is niet in geschil dat het huisvesten van arbeidsmigranten in strijd is met de bestemmingsplannen, omdat de bewoning door arbeidsmigranten niet (het huishouden van) een persoon betreft, en de huisvesting ter plaatse niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering.
7.
Bevoegdheid van het college
7.1
Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingswet (Wabo), gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor), omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan.
7.2
Verzoekers stellen dat het college niet bevoegd is om een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik in afwijking van het bestemmingsplan, vanwege het bepaalde in artikel 5, zesde lid, van bijlage II bij het Bor. Daarin staat dat artikel 4, onderdeel 11, niet van toepassing is op een activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
In D11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage staat de volgende activiteit genoemd: “De aanleg, wijziging of uitbreiding van een
stedelijk ontwikkelingsprojectmet inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.”
7.3
Volgens de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), is het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Uit deze rechtspraak volgt eveneens dat het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan. [1]
7.4
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de wijziging van het gebruik in dit geval, gelet op de aard en omvang, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Het gebruik van het perceel verandert door het huisvesten van 24 arbeidsmigranten in plaats van één huishouden, maar dat betekent niet dat de wijziging van het gebruik moet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de bestaande bebouwing beperkt is en dat de functiewijziging niet gepaard gaat met een uitbreiding van de bebouwing op het perceel. Verder wordt op het perceel voorzien in twaalf parkeerplaatsen. Dit zal een beperkte verkeersaantrekkende werking hebben. Significante milieugevolgen liggen ten slotte niet in de lijn der verwachting.
De voorzieningenrechter gaat er daarom bij de verdere beoordeling vanuit dat het college bevoegd was om in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning te verlenen voor het tijdelijk gebruik van de bedrijfswoning ten behoeve van de huisvesting van de arbeidsmigranten.
8.
Goede ruimtelijke ordening
8.1
De voorzieningenrechter ziet zich voorts gesteld voor de vraag of het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
8.2
In het bestreden besluit stelt het college dat het niet bezwaarlijk is om medewerking te verlenen aan het afwijken van het bestemmingsplan, omdat de aanvraag in overeenstemming is met de Beleidsregel Huisvesting van arbeidsmigranten gemeente Altena 2020 (de beleidsregel). Er worden twaalf parkeerplaatsen gerealiseerd. Er heeft een omgevingsdialoog plaatsgevonden. Er zal een huismeester aangesteld worden die 24 uur per dag en 7 dagen per week bereikbaar is en zal toezien op de locatie. Bij het bestreden besluit heeft het college een lijst met voorschriften gevoegd.
Het college stelt zich op het standpunt dat uit de overgelegde ruimtelijke onderbouwing blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het college meent dat het woongebruik volgens het bestemmingsplan nu al is toegestaan en wordt gecontinueerd. Om die reden zijn er volgens het college geen beletselen om de gevraagde vergunning voor het huisvesten van 24 arbeidsmigranten te verlenen. Wonen in de bedrijfswoning is toegestaan en hierin komt geen verandering door het toestaan van huisvesting van arbeidsmigranten. Aan arbeidsmigranten komt volgens het college op grond van de rechtspraak dezelfde mate van bescherming toe als aan bewoners van een bedrijfswoning. Desgevraagd heeft het college de vindplaatsen van de bedoelde rechtspraak benoemd [2] . Er is naar de mening van het college daarom geen sprake van (nieuwe) belemmeringen voor omringende bedrijven. Een akoestisch onderzoek en/of een (uitgebreider) onderzoek of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat is volgens het college niet nodig.
8.3
Verzoekers betwisten dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Zij stellen dat de omgevingsvergunning bijzonder onzorgvuldig is voorbereid en dat er geen (kenbare) belangenafweging heeft plaatsgevonden.
Verzoekers zijn van mening dat hun woon- en leef- en ondernemersklimaat onevenredig wordt geschaad door 24 arbeidsmigranten te huisvesten op deze locatie. Die ontwikkeling vinden verzoekers onaanvaardbaar en zij achten de locatie beslist ongeschikt. Verzoekers vinden dat er niet of nauwelijks een fatsoenlijke en open omgevingsdialoog heeft plaatsgevonden. Verder wijzen verzoekers erop dat in belangrijke mate niet wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”. Verzoekers vrezen voor een belemmering van hun bedrijfsvoering en/of uitbreidingsmogelijkheden. Evenmin is onderzocht of op het perceel een goed woon- en leefklimaat voor de arbeidsmigranten wordt gegarandeerd.
8.4
De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat het college in dit geval onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de vraag of de huisvesting van arbeidsmigranten mogelijk een belemmering kan opleveren voor omliggende bedrijven, en tevens naar het woon- en verblijfsklimaat op het perceel.
De voorzieningenrechter volgt het college niet in het standpunt dat het woongebruik van de bedrijfswoning wordt gecontinueerd en dat aan arbeidsmigranten niet meer bescherming hoeft toe te komen dan aan personen die woonachtig zijn in een bedrijfswoning. Weliswaar werd dat standpunt in de uitspraak van 17 april 2019 door het college van B en W van Hollands Kroon ingenomen, maar de ABRvS volgt dat standpunt niet en stelt daarentegen dat de afstand van bedrijven tot woonbebouwing niet alleen van belang is bij de beantwoording van de vraag of de huisvesting van arbeidsmigranten mogelijk een belemmering kan opleveren voor omliggende bedrijven, maar dit is eveneens van belang bij de beoordeling van het woon- en verblijfsklimaat voor die arbeidsmigranten.
Ook is onvoldoende onderzocht of het plan geen aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg zal hebben (bijvoorbeeld door geluidhinder) en of ter plaatse gevestigde bedrijven belemmerd kunnen worden in hun bedrijfsvoering of uitbreidingsmogelijkheden. De ruimtelijke impact van de bewoning van een bedrijfswoning door één huishouden, waarvan de vestiging ter plaatse noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, is niet zonder meer te vergelijken met de impact van het huisvesten van 24 arbeidsmigranten.
De voorzieningenrechter ziet in dit onderzoeks- en motiveringsgebrek aanleiding om het bestreden besluit te schorsen. Het college dient bij de beslissing op bezwaar de impact op het woon- en leefklimaat van het tijdelijke verblijf van 24 arbeidsmigranten in de bedrijfswoning beter te motiveren, bijvoorbeeld ten aanzien van de akoestiek. Ook dient het college meer onderzoek te doen naar de gevolgen voor omliggende bedrijven, mede in het licht van de richtafstanden.
9.
Conclusie
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit. Deze voorziening vervalt zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
10.
Griffierecht en proceskosten
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het college aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.
De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 354,- aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 15 februari 2020 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier w.g. voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan, indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, voor zover hier van belang:
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
De hiervoor bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Bor.
Op grond van artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo aangewezen categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II bij het Bor bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan (…) wordt afgeweken, in aanmerking komen:
11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Beleidsregel Huisvesting van arbeidsmigranten gemeente Altena 2020
Artikel 9 Huisvesting op een bedrijventerrein
1. De huisvesting is toegestaan in reguliere (bedrijfs)woningen en of gebouwen met een tijdelijke vergunning en/of in hergebruik van bestaand vastgoed.
Artikel 12 Woonklimaat en uitstraling op de omgeving
1. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het voeren van een omgevingsdialoog. De gemeente faciliteert hierbij.
2. De aanvraag voor een huisvesting wordt geweigerd indien geen omgevingsdialoog is gevoerd.
3. Een aanvraag voor een huisvesting wordt in ieder geval geweigerd indien naar het oordeel van het college één of meerdere van de volgende aspecten in onevenredige mate worden aangetast of belemmerd:
a. De gebruiksmogelijkheden van omliggende functies;
b. De kwaliteit van het landschap;
c. Verkeersontsluiting en parkeersituatie;
d. Milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 15 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:694),
2.De uitspraken van de ABRvS van 2 mei 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BA4193), 12 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4056) en 17 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1253).