Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is een geschil ontstaan tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018. De belanghebbende had in zijn aangifte de uitbetaling van een invaliditeitspensioen, dat met terugwerkende kracht was vastgesteld door een pensioenfonds, volledig aangegeven als belastbaar inkomen. De inspecteur handhaafde de aanslag, wat leidde tot bezwaar van de belanghebbende.
Tijdens de zitting op 20 oktober 2021 werd de zaak besproken, waarbij de belanghebbende en zijn gemachtigde, mr. T.P. Boer, aanwezig waren via een digitale verbinding. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat het invaliditeitspensioen ten onrechte in zijn geheel in 2018 was belast. De rechtbank stelde vast dat de uitkering van het pensioenfonds in 2018 was ontvangen en dat deze kwalificeerde als loon. De belanghebbende voerde aan dat de uitbetaling door een fout van het pensioenfonds in 2018 had plaatsgevonden en dat artikel 13a, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 van toepassing was, wat zou betekenen dat de uitkering over de jaren 2002 tot en met 2018 verdeeld moest worden.
De rechtbank verwierp dit argument, omdat de belanghebbende niet had kunnen aantonen dat aan de vereisten van artikel 13a was voldaan. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht de gehele uitkering in 2018 had belast. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. J.H. Bogert op 1 december 2021 en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.