In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college waarin haar bijstandsuitkering over juli 2020 werd ingetrokken en de ten onrechte betaalde kosten van bijstand van € 883,70 werden teruggevorderd. Het college verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, omdat het volgens hen buiten de wettelijke bezwaartermijn was ingediend. Eiseres stelde dat zij niet tijdig op de hoogte was gesteld van het terugvorderingsbesluit en dat zij pas in januari 2021 een kopie van de definitieve brief had ontvangen, waarna zij onmiddellijk bezwaar had gemaakt.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. Eiseres had op 30 juni 2020 een e-mail gestuurd naar het college waarin zij aangaf dat haar uitkering per 1 augustus 2020 beëindigd kon worden. Het college had haar verzocht om bewijs van haar werk, wat eiseres niet tijdig had aangeleverd. De rechtbank oordeelde dat eiseres op 22 september 2020 op de hoogte was van het terugvorderingsbesluit, omdat zij die dag contact had opgenomen met het college. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar had gemaakt en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en het college had het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.