4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 12 januari 2019 in het centrum van Breda aan de Havermarkt een geweldsincident heeft plaatsgevonden. Nadat een woordenwisseling heeft plaatsgevonden tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en aangever [naam 1] bij [horecagelegenheid] wordt er wat geduwd en getrokken. Medeverdachte [medeverdachte 1] wordt daarna door anderen naar het midden van het plein geleid en staat daar enkele minuten te praten met medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en verdachte. Hierbij wordt gewezen en gekeken naar het terras voor [horecagelegenheid] waar aangevers [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] zich op dat moment bevinden. Vervolgens loopt medeverdachte [medeverdachte 1] gevolgd door verdachte en de twee andere medeverdachten richting het terras en worden door alle verdachten geweldshandelingen verricht tegen verschillende aangevers. Na het geweldsincident vertrekken de verdachten gezamenlijk.
TussenconclusieOp grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte en de medeverdachten samen betrokken zijn geweest bij het geweldsincident dat op 12 januari 2019 aan de Havermarkt te Breda heeft plaatsgevonden en waarvan [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] het slachtoffer zijn geworden.
Feit 1
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van een poging tot zware mishandeling, tezamen en in vereniging gepleegd, ten aanzien van aangever [naam 1] . Voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte het volle opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel had. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat verdachte willens en wetens zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen.
Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als verdachte of zijn medeverdachte met wie sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van het uitkijken van de camerabeelden volgt dat verdachte [naam 1] vastpakt en tracht naar de grond te dwingen. Wanneer [naam 1] probeert weg te lopen, pakt verdachte hem bij zijn jas en slaat tenminste viermaal met zijn linkerhand tegen het hoofd van [naam 1] . Vervolgens doet verdachte zijn rechterarm om de nek van [naam 1] en slaat hij hem drie keer tegen zijn hoofd. Nadat verdachte en [naam 1] ten val zijn gekomen, gaat verdachte bovenop [naam 1] zitten en geeft hij hem tenminste tien slagen tegen het hoofd.
Dat het slaan – in ieder geval op het moment dat [naam 1] op de grond lag – met veel kracht gebeurde, leidt de rechtbank onder meer af uit de anonieme getuigenverklaring. De anonieme getuige heeft verklaard dat hij dacht dat de verdachten het slachtoffer zouden doodslaan en -schoppen en dat de verdachten helemaal los gingen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is en dat één harde klap of trap al tot ernstig letsel kan leiden. Anders dan de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat, gelet op de grote hoeveelheid geweld gericht tegen het hoofd van [naam 1] en de kracht waarmee dat gebeurde terwijl [naam 1] met zijn hoofd op een stenen ondergrond ligt, de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanwezig is geweest. De gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel dat uit deze gedragingen zelf kan worden afgeleid dat verdachte de kans op het intreden van dit ontstane risico bewust heeft aanvaard. Dat het letsel beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken.
De rechtbank stelt voorts vast dat uit het proces-verbaal van het uitkijken van de camerabeelden volgt dat terwijl verdachte met kracht inslaat op het hoofd van [naam 1] , medeverdachte [medeverdachte 1] met zijn geschoeide rechtervoet driemaal schoppende bewegingen richting het hoofd van [naam 1] maakt terwijl hij op de grond lag. Dat die schoppen in de richting van het hoofd van [naam 1] raak waren, volgt uit de verklaringen van getuige [getuige] , de anonieme getuige, aangever [naam 3] en aangever [naam 1] . Eveneens blijkt uit de getuigenverklaringen dat het schoppen met kracht gebeurde.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is en dat één harde klap of trap al tot ernstig letsel kan leiden. Nu medeverdachte [medeverdachte 1] meermalen met geschoeide voet en met kracht schopte tegen het hoofd van [naam 1] terwijl deze op de grond lag en door verdachte op de grond werd gehouden en ook werd geslagen, is de rechtbank van oordeel dat de schoppen van medeverdachte [medeverdachte 1] de aanmerkelijke kans veroorzaakte dat zwaar lichamelijk letsel bij [naam 1] zou optreden. De gedragingen van medeverdachte [medeverdachte 1] zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel dat uit deze gedragingen zelf kan worden afgeleid dat medeverdachte [medeverdachte 1] de kans op het intreden van dit ontstane risico bewust heeft aanvaard.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . Nadat verdachte en de drie medeverdachten enkele minuten hebben staan praten, lopen zij gezamenlijk op de groep aangevers af. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] richten zich direct tot [naam 1] . Nadat het medeverdachte [medeverdachte 1] niet is gelukt [naam 1] vast te pakken, lukt dit verdachte wel.
Op het moment dat verdachte en [naam 1] ten val zijn gekomen en verdachte bovenop [naam 1] gaat zitten waardoor hij niet weg kan komen en hem meermalen tegen het hoofd slaat, wordt [naam 1] gelijktijdig door medeverdachte [medeverdachte 1] meermalen hard tegen het hoofd geschopt.
Vervolgens zijn zij met de twee andere medeverdachten gelijktijdig vertrokken. Uit dit verloop van de handelingen volgt dat duidelijk sprake is van een opzettelijke gezamenlijke uitvoering van geweld en daarmee van medeplegen. Dit maakt dat verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor alle gepleegde geweldshandelingen, ook die welke door medeverdachte [medeverdachte 1] zijn verricht. Of verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] tegen het hoofd van [naam 1] schopte, is niet relevant. Immers is het verdachte die ervoor heeft gekozen om samen met medeverdachte [medeverdachte 1] [naam 1] aan te vallen.
Conclusie
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling, waarvan [naam 1] het slachtoffer is geworden.
Feit 2
Openlijk geweld
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen voldoende is gebleken dat verdachte en zijn medeverdachten allen de in de tenlastelegging bij de gedachtestreepjes genoemde handelingen hebben verricht. De rechtbank dient te beoordelen of deze gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als openlijk geweld. Om geweld aan te merken als openlijk geweld moet sprake zijn van het openlijk en met verenigde krachten plegen van geweld tegen in dit geval personen. Niet is vereist dat verdachte zelf geweld heeft gepleegd. Het is voldoende dat wordt bewezen dat verdachte opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld heeft gehad en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank stelt vast dat de gedragingen hebben plaatsgevonden op de openbare weg, te weten de Havermarkt te Breda, en in het bijzijn van anderen. Hiermee is het openlijk handelen gegeven. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en de medeverdachten samen welbewust de confrontatie met aangevers zijn aangegaan. Zij lopen gezamenlijk op de groep met aangevers af en gaan direct over tot fysieke handelingen. De agressie komt overduidelijk vanuit de groep van verdachten. Nadat verdachte de geweldshandelingen tegen [naam 1] heeft verricht, richt hij zich daarna ook nog op [naam 3] . Hij geeft hem een duw, achtervolgt hem en maakt een zwaaiende, harde slag naar de achterzijde van het hoofd van [naam 3] . Ook trapt hij tegen het been van [naam 3] . Verdachte en de medeverdachten lopen achter de groep van aangevers aan en verdachte geeft een bovenhandse slag richting het hoofd van [naam 4] .
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het geweld gericht tegen [naam 2] eveneens onderdeel is van het gehele incident. Immers behoort [naam 2] tot de groep van aangevers waarmee de verdachten in eerste instantie de confrontatie zoeken. Dat [naam 2] (slechts) eenmaal is geslagen, maakt niet dat sprake is van een los incident of een eenmansactie.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met dit handelen een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd om te kunnen spreken van openlijk geweld richting alle drie de aangevers. Dit maakt dat verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor alle gepleegde geweldshandelingen.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en het openlijk geweld dusdanig met elkaar verweven zijn dat er sprake is van eendaadse samenloop tussen feiten 1 primair en 2.