ECLI:NL:RBZWB:2021:6199

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
02/132850-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging met taakstraf

Op 2 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van een poging tot zware mishandeling en openlijk geweld. De zaak vond zijn oorsprong in een geweldsincident op 12 januari 2019 in Breda, waar de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met meerdere slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [naam 1] en openlijk geweld tegen [naam 2], [naam 3] en [naam 4]. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, waarbij de verdachte met kracht geweld had gepleegd tegen het hoofd van [naam 1]. De rechtbank legde een taakstraf op van 150 uur, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [naam 1] en [naam 2]. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn en de ernst van de feiten bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/132850-19
vonnis van de meervoudige kamer van 2 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. J.C.B. Dionisius, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. samen met een ander heeft geprobeerd [naam 1] zwaar te mishandelen dan wel op de openbare weg met anderen geweld heeft gepleegd tegen [naam 1] ;
2. op de openbare weg met anderen geweld heeft gepleegd tegen [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [naam 1] . Daarnaast acht de officier van justitie ook het openlijk geweld tegen [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging betoogt dat de onder feit 1 primair door verdachte verrichte handelingen geen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kunnen hebben. Daarnaast is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte, waardoor verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het schoppen. Wel kan een bewezenverklaring volgen voor de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging, met uitzondering van het derde gedachtestreepje. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de onder feit 2 tenlastegelegde openlijke geweldpleging tegen van [naam 3] en [naam 4] . Ten aanzien van [naam 2] dient vrijspraak te volgen, omdat verdachte niet in zijn buurt is geweest en [naam 2] slechts eenmaal is geslagen door een andere medeverdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 12 januari 2019 in het centrum van Breda aan de Havermarkt een geweldsincident heeft plaatsgevonden. Nadat een woordenwisseling heeft plaatsgevonden tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en aangever [naam 1] bij [horecagelegenheid] wordt er wat geduwd en getrokken. Medeverdachte [medeverdachte 1] wordt daarna door anderen naar het midden van het plein geleid en staat daar enkele minuten te praten met medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en verdachte. Hierbij wordt gewezen en gekeken naar het terras voor [horecagelegenheid] waar aangevers [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] zich op dat moment bevinden. Vervolgens loopt medeverdachte [medeverdachte 1] gevolgd door verdachte en de twee andere medeverdachten richting het terras en worden door alle verdachten geweldshandelingen verricht tegen verschillende aangevers. Na het geweldsincident vertrekken de verdachten gezamenlijk.
TussenconclusieOp grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte en de medeverdachten samen betrokken zijn geweest bij het geweldsincident dat op 12 januari 2019 aan de Havermarkt te Breda heeft plaatsgevonden en waarvan [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] het slachtoffer zijn geworden.
Feit 1
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van een poging tot zware mishandeling, tezamen en in vereniging gepleegd, ten aanzien van aangever [naam 1] . Voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte het volle opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel had. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat verdachte willens en wetens zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen.
Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als verdachte of zijn medeverdachte met wie sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van het uitkijken van de camerabeelden volgt dat verdachte [naam 1] vastpakt en tracht naar de grond te dwingen. Wanneer [naam 1] probeert weg te lopen, pakt verdachte hem bij zijn jas en slaat tenminste viermaal met zijn linkerhand tegen het hoofd van [naam 1] . Vervolgens doet verdachte zijn rechterarm om de nek van [naam 1] en slaat hij hem drie keer tegen zijn hoofd. Nadat verdachte en [naam 1] ten val zijn gekomen, gaat verdachte bovenop [naam 1] zitten en geeft hij hem tenminste tien slagen tegen het hoofd.
Dat het slaan – in ieder geval op het moment dat [naam 1] op de grond lag – met veel kracht gebeurde, leidt de rechtbank onder meer af uit de anonieme getuigenverklaring. De anonieme getuige heeft verklaard dat hij dacht dat de verdachten het slachtoffer zouden doodslaan en -schoppen en dat de verdachten helemaal los gingen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is en dat één harde klap of trap al tot ernstig letsel kan leiden. Anders dan de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat, gelet op de grote hoeveelheid geweld gericht tegen het hoofd van [naam 1] en de kracht waarmee dat gebeurde terwijl [naam 1] met zijn hoofd op een stenen ondergrond ligt, de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanwezig is geweest. De gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel dat uit deze gedragingen zelf kan worden afgeleid dat verdachte de kans op het intreden van dit ontstane risico bewust heeft aanvaard. Dat het letsel beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken.
De rechtbank stelt voorts vast dat uit het proces-verbaal van het uitkijken van de camerabeelden volgt dat terwijl verdachte met kracht inslaat op het hoofd van [naam 1] , medeverdachte [medeverdachte 1] met zijn geschoeide rechtervoet driemaal schoppende bewegingen richting het hoofd van [naam 1] maakt terwijl hij op de grond lag. Dat die schoppen in de richting van het hoofd van [naam 1] raak waren, volgt uit de verklaringen van getuige [getuige] , de anonieme getuige, aangever [naam 3] en aangever [naam 1] . Eveneens blijkt uit de getuigenverklaringen dat het schoppen met kracht gebeurde.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is en dat één harde klap of trap al tot ernstig letsel kan leiden. Nu medeverdachte [medeverdachte 1] meermalen met geschoeide voet en met kracht schopte tegen het hoofd van [naam 1] terwijl deze op de grond lag en door verdachte op de grond werd gehouden en ook werd geslagen, is de rechtbank van oordeel dat de schoppen van medeverdachte [medeverdachte 1] de aanmerkelijke kans veroorzaakte dat zwaar lichamelijk letsel bij [naam 1] zou optreden. De gedragingen van medeverdachte [medeverdachte 1] zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel dat uit deze gedragingen zelf kan worden afgeleid dat medeverdachte [medeverdachte 1] de kans op het intreden van dit ontstane risico bewust heeft aanvaard.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . Nadat verdachte en de drie medeverdachten enkele minuten hebben staan praten, lopen zij gezamenlijk op de groep aangevers af. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] richten zich direct tot [naam 1] . Nadat het medeverdachte [medeverdachte 1] niet is gelukt [naam 1] vast te pakken, lukt dit verdachte wel.
Op het moment dat verdachte en [naam 1] ten val zijn gekomen en verdachte bovenop [naam 1] gaat zitten waardoor hij niet weg kan komen en hem meermalen tegen het hoofd slaat, wordt [naam 1] gelijktijdig door medeverdachte [medeverdachte 1] meermalen hard tegen het hoofd geschopt.
Vervolgens zijn zij met de twee andere medeverdachten gelijktijdig vertrokken. Uit dit verloop van de handelingen volgt dat duidelijk sprake is van een opzettelijke gezamenlijke uitvoering van geweld en daarmee van medeplegen. Dit maakt dat verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor alle gepleegde geweldshandelingen, ook die welke door medeverdachte [medeverdachte 1] zijn verricht. Of verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] tegen het hoofd van [naam 1] schopte, is niet relevant. Immers is het verdachte die ervoor heeft gekozen om samen met medeverdachte [medeverdachte 1] [naam 1] aan te vallen.
Conclusie
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling, waarvan [naam 1] het slachtoffer is geworden.
Feit 2
Openlijk geweld
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen voldoende is gebleken dat verdachte en zijn medeverdachten allen de in de tenlastelegging bij de gedachtestreepjes genoemde handelingen hebben verricht. De rechtbank dient te beoordelen of deze gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als openlijk geweld. Om geweld aan te merken als openlijk geweld moet sprake zijn van het openlijk en met verenigde krachten plegen van geweld tegen in dit geval personen. Niet is vereist dat verdachte zelf geweld heeft gepleegd. Het is voldoende dat wordt bewezen dat verdachte opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld heeft gehad en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank stelt vast dat de gedragingen hebben plaatsgevonden op de openbare weg, te weten de Havermarkt te Breda, en in het bijzijn van anderen. Hiermee is het openlijk handelen gegeven. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en de medeverdachten samen welbewust de confrontatie met aangevers zijn aangegaan. Zij lopen gezamenlijk op de groep met aangevers af en gaan direct over tot fysieke handelingen. De agressie komt overduidelijk vanuit de groep van verdachten. Nadat verdachte de geweldshandelingen tegen [naam 1] heeft verricht, richt hij zich daarna ook nog op [naam 3] . Hij geeft hem een duw, achtervolgt hem en maakt een zwaaiende, harde slag naar de achterzijde van het hoofd van [naam 3] . Ook trapt hij tegen het been van [naam 3] . Verdachte en de medeverdachten lopen achter de groep van aangevers aan en verdachte geeft een bovenhandse slag richting het hoofd van [naam 4] .
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het geweld gericht tegen [naam 2] eveneens onderdeel is van het gehele incident. Immers behoort [naam 2] tot de groep van aangevers waarmee de verdachten in eerste instantie de confrontatie zoeken. Dat [naam 2] (slechts) eenmaal is geslagen, maakt niet dat sprake is van een los incident of een eenmansactie.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met dit handelen een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd om te kunnen spreken van openlijk geweld richting alle drie de aangevers. Dit maakt dat verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor alle gepleegde geweldshandelingen.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en het openlijk geweld dusdanig met elkaar verweven zijn dat er sprake is van eendaadse samenloop tussen feiten 1 primair en 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 12 januari 2019 te Breda tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers hebben verdachte en zijn mededader:
- die [naam 1] bij het lichaam vastgepakt en
- die [naam 1] meermalen tegen het hoofd geslagen en
- als die [naam 1] op de grond ligt die [naam 1] meermalen in/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam geschopt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 12 januari 2019 te Breda openlijk, te weten, op de Havermarkt, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] door:
- meermalen, althans eenmaal die [naam 2] en/of die [naam 3] en/of die [naam 4] op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te duwen en
- eenmaal tegen het lichaam van die [naam 3] te trappen en
- die [naam 4] bij de nek vast te pakken en die [naam 4] naar de grond te brengen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 100 uur met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij heeft hij rekening gehouden met het tijdsverloop en de houding van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het positieve reclasseringsadvies, dat verdachte first offender is en met de schending van de redelijke termijn. Daarnaast heeft verdachte direct spijt betuigd. De verdediging betoogt te volstaan met het opleggen van een geldboete gelijk aan het equivalent van de taakstraf die passend wordt geacht. De verdediging is wat betreft de hoogte van mening dat een differentiatie moet plaatsvinden naar de mate van geweld. Gezien het tijdsverloop ziet de verdediging geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in de nacht van 12 januari 2019 schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen drie slachtoffers. Verdachte heeft veelvuldig met kracht tegen het hoofd van een van de slachtoffer geslagen, waarvan het merendeel plaatsvond terwijl het slachtoffer op de grond lag. Hij heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Een zo gewelddadige aanval op het lijf is in eerste plaats voor het slachtoffer bijzonder beangstigend. Daarnaast is een dergelijk gewelddadig optreden in het uitgaansgebied zeer schokkend voor het publiek en in het bijzonder voor de ooggetuigen. Het versterkt in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid. Dit blijkt onder meer uit de verklaring van een anonieme getuige die zijn naam niet wilde geven omdat hij bang was voor de verdachten naar aanleiding van het gepleegde geweld wat hij van dichtbij heeft waargenomen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van 17 september 2019 dat over verdachte is opgesteld. Uit het advies blijkt dat de kans op recidive, letselschade en het onttrekken aan voorwaarden als laag wordt ingeschat. Wel wordt het psychisch welbevinden waar gestapelde frustratie en verdriet zich heeft geuit in zijn gedrag en handelen als risicofactor gezien. Ten tijde van het opstellen van het reclasseringsadvies is een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden meldplicht en ambulante behandeling geadviseerd. De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf eveneens rekening met hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft aangevoerd omtrent zijn persoonlijke omstandigheden. Verdachte heeft inmiddels een gezin en is nog steeds werkzaam in zijn eigen timmermansbedrijf waar hij meerdere personeelsleden onder zich heeft.
De redelijke termijn
De rechtbank constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verdachte is op 12 januari 2019 aangehouden, in verzekering gesteld en verhoord. Op dat moment is de redelijke termijn gaan lopen. De redelijke termijn is dus met 11 maanden overschreden. De rechtbank zal dit verdisconteren in de straf.
De straf
Het oriëntatiepunt voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van bijvoorbeeld schoppen tegen het hoofd bedraagt 6 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Indien er sprake is van een poging, wordt dit in beginsel met één derde verminderd, waardoor in deze zaak uit kan worden gegaan van een gevangenisstraf van twee maanden. Daarnaast geldt als LOVS-oriëntatiepunten voor het openlijk en in vereniging geweld plegen tegen personen, waarbij sprake is van lichamelijk letsel, een taakstraf van 150 uur. Hoewel de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, zal de rechtbank hiertoe niet overgaan. Met de verdediging is de rechtbank daarnaast van oordeel dat het opleggen van bijzondere voorwaarden niet meer geïndiceerd is.
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn houding, de overschrijding van de redelijke termijn en dat sprake is van eendaadse samenloop. Ook weegt de rechtbank bij de strafoplegging mee dat verdachte spijt heeft betuigd en daarin ook oprecht overkomt. De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de door de officier van justitie geëiste straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 150 uur, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

7.De benadeelde partijen

7.1
De benadeelde partij [naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert ten aanzien van feit 1 een schadevergoeding van € 1.000,00, bestaande uit een bedrag van € 500,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft hiervoor bewezenverklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van en onderzoek naar dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel de onder de post immateriële schade gevorderde bedrag van € 500,00 onvoldoende is onderbouwd, de aard en de ernst van de normschending door verdachte met zich meebrengt dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een bedrag aan immateriële schade wel passend is. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 500,00 billijk. Zij zal dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
7.2
De benadeelde partij [naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] vordert ten aanzien van feit 2 een schadevergoeding van
€ 3.797,51, bestaande uit een bedrag van € 797,51 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. Ter zitting heeft de benadeelde partij toegelicht dat de onder de immateriële schade gevorderde kosten niet meer worden gevorderd, omdat het plaatsen van implantaten niet nodig is gebleken. Wel wenst de benadeelde partij vergoeding van de emotionele schade en voor de pijn die hij heeft gehad.
De rechtbank heeft hiervoor bewezenverklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de tandartskosten voldoende zijn onderbouwd. Uit de overgelegde stukken blijkt in voldoende mate dat de kosten zijn gemaakt en ook zijn betaald door de benadeelde partij. De rechtbank acht de gevorderde materiële schadevergoeding van € 797,51 geheel toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Verdachte zal ook de wettelijke rente over de schadevergoeding dienen te vergoeden. Deze wordt telkens berekend vanaf de factuurdatum tot aan de dag van de algehele voldoening.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een bedrag aan immateriële schade passend is. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 200,00 billijk. Zij zal dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 55, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop van:
feit 1 primair:medeplegen van poging tot zware mishandeling;
en
feit 2:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partijen
[naam 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van
€ 500,00, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 januari 2019 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] (feit 1), € 500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 januari 2019 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[naam 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van € 997,51, waarvan
€ 797,51 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend over € 95,14 vanaf 12 januari 2019, over € 113,46 vanaf 13 januari 2019, over € 193,71 vanaf 8 februari 2019, over € 251,92 vanaf 15 maart 2019, over € 143,28 vanaf 5 april 2019, steeds tot aan de dag der voldoening,
en
€ 200,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 12 januari 2019 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] (feit 2), € 997,51 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hiervoor omschreven;
- bepaalt dat bij niet betaling 19 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. Broeders, voorzitter, mr. M. van de Wetering en
mr. M.J. Schouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 december 2021.