ECLI:NL:RBZWB:2021:6227

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_3124
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake terugvordering bijstandsuitkering

Op 3 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, die in beroep ging tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser had op 16 maart 2021 beroep ingesteld tegen een besluit van 17 oktober 2013, waarin hem werd medegedeeld dat hij een bijstandsuitkering moest terugbetalen. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep doorverwezen naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de zaak in behandeling nam.

De rechtbank oordeelde dat het beroep te laat was ingediend, aangezien de beroepstermijn was begonnen op de dag na de verzending van het bestreden besluit op 27 augustus 2014 en eindigde op 8 september 2014. Eiser had zijn beroepschrift pas op 16 maart 2021 ingediend, wat volgens de artikelen 6:7, 6:8, en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) leidde tot niet-ontvankelijkheid. De rechtbank benadrukte dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, ondanks de argumenten van eiser dat hij het besluit niet meer had kunnen vinden.

De rechtbank concludeerde dat zij geen inhoudelijk oordeel kon geven over het bestreden besluit en dat eiser, indien hij kwijtschelding van het teruggevorderde bedrag wenste, een verzoek bij het college moest indienen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3124 PW

uitspraak van 3 december 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (college), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 16 maart 2021 digitaal beroep ingesteld bij de rechtbank Oost-Brabant. Hij heeft daarbij vermeld dat het beroep gericht is tegen het besluit van 17 oktober 2013 over bijstandsuitkering die hij moet terugbetalen aan de gemeente Tilburg.
Die rechtbank heeft eiser met een brief van 18 maart 2021 gevraagd het besluit toe te sturen waarmee hij het niet eens is dan wel een stuk waaruit van dit besluit blijkt.
Eiser heeft vervolgens enkele stukken ingediend over de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering.
Het college heeft de stukken die over de zaak gaan ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant en heeft laten weten dat het beroep ingediend had moeten worden bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep en de stukken die eiser en het college hebben ingediend op 26 mei 2021 doorgestuurd naar deze rechtbank, de rechtbank Zeeland-West-Brabant, om het door deze rechtbank te laten behandelen.

Overwegingen

1. Deze rechtbank is met het college van oordeel dat zij de rechtbank is die bevoegd is om over het beroep te oordelen.
2. De rechtbank overweegt dat uit artikel 7:1 in combinatie met artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) volgt dat alleen beroep bij een rechtbank kan worden ingesteld tegen een beslissing op bezwaar.
3. De rechtbank neemt, op grond van de stukken die eiser en het college hebben ingediend, aan dat eisers beroep is gericht tegen de beslissing op bezwaar van het college van 21 augustus 2014. Daarin heeft het college eisers bezwaar tegen de beslissing van het college van 12 maart 2014 over de terugvordering van € 10.270,23 ongegrond verklaard. Volgens het college is er geen andere beslissing op bezwaar. De rechtbank gaat er op grond van de beschikbare gegevens daarom vanuit dat eisers beroep is gericht tegen deze beslissing op bezwaar. De rechtbank merkt daarom deze beslissing op bezwaar aan als het bestreden besluit.
4.1
In de Awb is de verplichting opgenomen om het beroepschrift binnen de daarvoor bepaalde termijn in te dienen.
4.2
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is genomen op 21 augustus 2014, en volgens het datumstempel op 27 augustus 2014 is verzonden. De rechtbank neemt aan dat eiser dat besluit kort nadien heeft ontvangen. Eiser heeft bij de rechtbank namelijk een brief 28 augustus 2014 ingediend van de advocaat die in bezwaar als zijn gemachtigde is opgetreden. De advocaat schrijft daarin dat hij met zijn brief een kopie van de beslissing op bezwaar aan eiser stuurt. Gelet op wat de rechtbank in overweging 3 heeft overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat de advocaat schrijft over het bestreden besluit. De rechtbank stelt ook vast dat eiser in zijn brief van 13 april 2021 aan de rechtbank heeft geschreven dat hij het besluit
niet meer(cursivering door de rechtbank) heeft. Er is dus geen aanleiding om aan te nemen dat het bestreden besluit pas (veel later) na 27 augustus 2014 is verzonden. Het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb brengt dan mee dat de beroepstermijn is begonnen op de dag na verzending van het bestreden besluit en is geëindigd op 8 september 2014.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het beroepschrift is op 16 maart 2021 bij de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb te laat ingediend.
4.3
Een beroepstermijn is van openbare orde. Dat wil zeggen dat het een fatale termijn is waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb in verband met zeer bijzondere omstandigheden.
Eiser heeft in zijn brief van 13 april 2021 geschreven dat hij het besluit niet meer heeft, dat hij zijn best heeft gedaan om het besluit te vinden, maar dat dit niet is gelukt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen verschoonbare reden als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
5. Wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, leidt tot de slotsom dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank geen inhoudelijk oordeel kan geven over het bestreden besluit.
De rechtbank zal de zaak zonder behandeling op een zitting afdoen op de manier die hierna onder het kopje ‘Beslissing’ is vermeld.
6. De rechtbank heeft bij deze beslissing in aanmerking genomen het bepaalde in de artikelen 6:7, 6:8, eerste lid, 6:9, 6:11, 7:1, 8:1 en 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb.
7. De rechtbank overweegt tot slot als overweging ten overvloede dat wanneer eiser kwijtschelding wil van het bedrag dat het college van hem heeft teruggevorderd, hij daarover een verzoek bij het college moet indienen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 3 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 6:7 van de Awb luidt als volgt:
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9 van de Awb luidt als volgt:

1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

Artikel 6:11 van de Awb luidt als volgt:
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 7:1 van de Awb luidt als volgt:

1. Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij:

a. het besluit in bezwaar of in administratief beroep is genomen,
b. het besluit aan goedkeuring is onderworpen,
c. het besluit een goedkeuring of een weigering daarvan inhoudt,
d. het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4,
e. het besluit is genomen op basis van een uitspraak waarin de bestuursrechter met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onderdeel a, heeft bepaald dat afdeling 3.4 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft,
f. het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
g. het besluit is genomen op grond van een voorschrift als genoemd in de bij deze wet behorende Regeling rechtstreeks beroep dan wel het besluit anderszins in die regeling is omschreven.

2. Tegen de beslissing op het bezwaar kan beroep worden ingesteld met toepassing van de voorschriften die gelden voor het instellen van beroep tegen het besluit waartegen bezwaar is gemaakt.

Artikel 8:1 van de Awb luidt als volgt:
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien de voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.